Hst. 3 Tekst 4

Hoofdzaken bij een tekst (hst. 3)
Begrijpend lezen 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdzaken bij een tekst (hst. 3)
Begrijpend lezen 

Slide 1 - Slide

Regels tijdens online les
  • De hele les aanwezig
  • Camera aan, jíj in beeld 
  • Microfoon uit
  • Chat alleen functioneel gebruiken
  • Chat alleen gebruiken met toestemming van je docent
  • Onvoldoende (zichtbaar) gedaan = absent
  • Niet in beeld = absent 

Slide 2 - Slide

Weet je het nog?

Slide 3 - Slide

Hoe vind je het onderwerp van een tekst?
A
door verkennend te lezen
B
door de titel, eerste en laatste alinea, tussenkopjes, afbeeldingen en anders gedrukte woorden te lezen
C
door de hele tekst te lezen
D
door de titel te lezen

Slide 4 - Quiz

Hoe formuleer je de hoofdgedachte?
A
In één of een paar woorden
B
In twee zinnen
C
In een zin

Slide 5 - Quiz

Uit welke drie delen kan een tekst bestaan?

Slide 6 - Open question

Welk tekstdeel bevat géén nieuwe informatie?
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 7 - Quiz

Toepassen
  • Lees tekst 4 (paragraaf 3.3) in je papieren lesboek. 
  • Pak een markeerstift en pen 

Slide 8 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 9 - Open question

Hoe is de tekststructuur?
A
Tweedeling
B
Driedeling

Slide 10 - Quiz

Een driedeling dus. Geef per tekstdeel aan welke alinea('s) erbij hoort/horen.

Slide 11 - Open question

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen

Slide 12 - Quiz

In een overtuigende tekst staat duidelijk de mening van de auteur. Welke zin uit alinea 1 geeft deze maning weer?

Slide 13 - Open question

Onderstreep de kernzinnen van alinea 1 t/m 6. Maak een foto en lever deze in.

Slide 14 - Open question

Formuleer de hoofdgedachte in 1 zin.

Slide 15 - Open question

Verwijswoorden.
In regel 7 staat het verwijswoord 'ze'. Naar wie verwijst 'ze'?

Slide 16 - Open question

Verwijswoorden.
In regel 7 staat het verwijswoord 'dat'. Naar wie verwijst 'dat'?

Slide 17 - Open question

Verwijswoorden.
In regel 38 staat het verwijswoord 'deze nuttige functie'. Naar wat verwijst dit woordgroepje?

Slide 18 - Open question

En nu: 
  • Aan de slag met de weektaak
  • Heb je vragen? Blijf even hangen in de online les en steek je handje op in Teams

Slide 19 - Slide