V4 P2

V4 P2
1 / 81
next
Slide 1: Slide
Other languagesSecondary Education

This lesson contains 81 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

V4 P2

Slide 1 - Slide

Heute
Anwesenheit
Noten TW1 (nein, habe ich noch nicht)
P2

Slide 2 - Slide

Anwesenheit

Slide 3 - Slide

Noten
Noch ein bisschen Geduld, bitte!

Slide 4 - Slide

P2
Taalverwerving 2 (grammatica en schrijven)
so'tjes (de eerste over op 22 november, woordjes K1)
KLT = Kijk- en luistertoets.

Slide 5 - Slide

P2
Taalverwerving 2 (grammatica en schrijven)
so'tjes (de eerste over drie weken)
KLT = Kijk- en luistertoets.

Slide 6 - Slide

Schreiben
Man lernt Grammatik und Wortschatz, damit man vernünftig schreiben kann.

Slide 7 - Slide

Seite 42

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Heute
Anwesenheit
Noten TW1
Seh- und Hörverstehen. 'Drachenlord'

Slide 10 - Slide

Anwesenheit

Slide 11 - Slide

Noten TW1
Im Allgemeinen: gut gemacht. Sobald ich alle Noten habe, gibt es die 'Berichtigung'.

Slide 12 - Slide

Drachenlord
Wir schauen uns ein Film an über den 'Drachenlord' Rainer Winkler. Macht Notitzen, damit ihr anschließend eine Zusammenfassung schreiben könnt.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Slide

Heute
Drachenlord

Seh- und Hörverstehen

Slide 16 - Slide

Drachenlord
Bitte abtippen:

Arial 11



Slide 17 - Slide

Seh- und Hörverstehen

Slide 18 - Slide

heute
Text Drachenlord
Grammatik: trappen van vergelijking.
Schrijven met de trappen van vergelijking

Slide 19 - Slide

Drachenlord
Werk in groepjes van 3-4
Bekijk de teksten van klasgenoten:
- markeer alle werkwoorden. Zijn deze goed vervoegd?
- markeer alle lidwoorden. Zijn deze goed vervoegd?

Slide 20 - Slide

Trappen van vergelijking
Hoofdregel

klein, kleiner, kleinst-



Slide 21 - Slide

Trappen van vergelijking
Eindigt het woord op t- of s-klank of een klinker, dan est- in de overtreffende trap

heiß, heißer, heißest-
laut, lauter, lautest-
neu, neuer, neuest-


Slide 22 - Slide

Trappen van vergelijking
Sommige woorden krijgen een Umlaut bij de vergrotende en overtreffende trap.

lang, länger, längst-
dumm, dümmer, dümmst-

Slide 23 - Slide

Trappen van vergelijking
Uitzonderingen:

viel, mehr, meist-
hoch, höher, höchst-
gut, besser, best-

Slide 24 - Slide

Trappen van vergelijking
overtreffende trap. 

Zoals in het Nederlands 
het mooist
in het Duits 
am schönsten
Sie ist die schönste Frau im Dorf 
Houd rekening met naamvallen, komen we nog op terug.
Er gibt der schönsten Frau im Dorf einen Blumenstrauß.


Slide 25 - Slide

Trappen van vergelijking
Hans is ouder dan Grietje. 
Hänsel ist älter als Gretel

Hans is even groot als Grietje
Hänsel ist so groß wie Gretl.

Slide 26 - Slide

Aufgabe
Vergelijk deze twee figuren met elkaar. Welke verschillen en overeenkomsten kun je noemen? Gebruik alleen de trappen van vergelijking. Niet: x heeft een trui aan en y een pet op, maar:
x heeft een grotere neus van y
y heeft even veel haar als x, maar het haar van x is donkerder.
Lastig? Tip: eerst in het Nederlands en dan vertalen. 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

heute
Superlativen
Adjektive

Slide 30 - Slide

Ernie und Bert
Berts Kops ist größer als Ernies Kopf.
Ernies Haare sind länger als Berts Haare
Ernie ist fröhlicher als Bert.
Bert ist größer als Ernie.

und so weiter...

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Adjektive
Ich schenke der netten Dame ein großes Geschenk.

Slide 33 - Slide

Arbeitsblatt

Slide 34 - Slide

das Adjektivenspiel
6 Gruppen

Slide 35 - Slide

frohes neues Jahr!

Slide 36 - Slide

heute
Genitiv
- was ist das?
- wie schriebt man das richtig?

Slide 37 - Slide

Genitiv
Dit is de 2e naamval. 
Geeft bezit aan.


Slide 38 - Slide

Genitiv
In het Nederlands werd de genitief ook gebruikt. Vandaag de dag is er niet heel veel meer  van over, maar:
's Gravenhage (het jachtgebied van de graaf) Den Haag
's Hertogenbosch.......
's Heerenberg.......



Slide 39 - Slide

Genitiv
de vrouw des huizes




Slide 40 - Slide

Genitiv
Maar goed, jullie hebben nu Duits en daar bestaat de Genitiv nog wel.
  1. de hond van de man
  2. der Hund von dem Mann Phui! (das bedeutet foei)
  3. der Hund des Mannes richtig

Zie je een lidwoord bij 3?






Slide 41 - Slide

Genitiv
Maar goed, jullie hebben nu Duits en daar bestaat de Genitiv nog wel.
de hond van de man
der Hund von dem Mann Phui! (das bedeutet foei)
der Hund des Mannes richtig

Genitiv = van + lidwoord (of aanwijzend vnw)






Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

mannelijk en onzijdig
-es of -s uitgang aan het znw.
Der Hund des Mannes 
Der Flur der Museums
Vuistregel:
Bij woorden met één lettergreep -es
Bij woorden met meerdere lettergrepen -s

Slide 44 - Slide

bijvoeglijke bepaling van bezit
Het is dus nooit een eigen zinsdeel.
Het zgn. stappenplan is niet van toepassing.


Slide 45 - Slide

bijvoeglijke bepaling van bezit
Zie het woord bezit ruim.

Der Einfluss (van de) _________________ Vlogger.

Slide 46 - Slide

Genitiv
Noem GEEN voorzetsel.
Der Hund von des Mannes.

Dat zou ook voor een conflict zorgen: von = ..... NV

Slide 47 - Slide

Genitiv
Blz. 119

Ik vind het niet handig om met verschillende schema's te werken, maar je kunt dit wel gebruiken. Kijk wat jij handig vindt.

Slide 48 - Slide

Genitiv
Aufgabe 14 alleine:

Der Einfluss ............ Vloggers.

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

heute
Wiederholung Genitiv
Wiederholung alle Fälle
Futur I - toekomende tijd

Slide 51 - Slide

Genitiv
Mein Handy ist das neueste Produkt (van de) ________ Marke___.
Die Katze ist das älteste Tier ( van mijn)___________ Nachbar____ .
Das ist das Fahrrad (van zijn) ___________ Mutter_____.
Ist das die Tasche (van jouw) _____________ Tochter_____?

Slide 52 - Slide

Genitiv
nakijken huiswerkopdracht.

Kijk de zinnen van elkaar na.
Genitiv?
Akkusativ, Dativ, Nominativ?
Hoofdletters?
Werkwoorden?


Slide 53 - Slide

gemengde opdracht
Nu dus een stukje moeilijker. Kijk welke naamval je moet gebruiken. 

Slide 54 - Slide

gemengde opdracht
Nu dus een stukje moeilijker. Kijk welke naamval je moet gebruiken. 

Slide 55 - Slide

Futur I
toekomende tijd, o.t.t.
  • iets wat in de toekomst zal gaan gebeuren
  • voorspelling
  • plan benoemen
  • iets beloven
  • een vermoeden uiten

Dit kan op twee manieren:
Ik fiets morgen naar school tijdsbepaling
Ik zal naar school fietsen  o.t.t.




Slide 56 - Slide

Futur I
Altijd een vorm van werden. (zullen) en het hele ww.

Ich werde es meiner Mutter sagen.
Meine Mutter wird die Schule anrufen.



Slide 57 - Slide

bordjes
a regnen
Die Sonne scheint, es ___________________heute bestimmt nicht mehr_______________






Slide 58 - Slide

bordjes
b kaufen
Wenn ich später einen guten Job habe,________________ich ein teures Auto__________________!

Slide 59 - Slide

bordjes
c sein
Hat er die Prüfung nicht bestanden? Er_______________ wohl sehr traurig _______________ .

Slide 60 - Slide

bordjes
d verdienen
Diese Studenten______________nach dem Studium viel Geld___________________.

Slide 61 - Slide

bordjes
e machen
Nach dem Abitur____________________ich erst mal eine große Reise_____________________. 

Slide 62 - Slide

bordjes
f wählen
Welches Studium___________________du__________________________?

Slide 63 - Slide

bordjes
g essen
 _________________ihr diese Pizza noch____________________________oder nicht?

Slide 64 - Slide

bordjes
Extra moeilijk!

h es gibt
Ich hoffe, dass __________________________nie wieder einen Krieg____________________.

Slide 65 - Slide

heute
Test und Konjunktionen

Slide 66 - Slide

Test
20 Minuten

Slide 67 - Slide

Konjunktionen
voegwoorden
twee soorten: nevenschikkend en onderschikkend. 
Ich weiß nicht, ob ich morgen Zeit habe.
Ich mag Pizza, aber ich mag keine Pommes.

Let op! Bijzinnen (dus met een onderschikkend voegwoord eindigen altijd met de PV)

Slide 68 - Slide

Konjunktionen
'moeilijke' gevallen:
sondern/aber
Wanneer er een duidelijke tegenstelling is gebruik je sondern.
Ich esse keine Bohnen, sondern Erbsen.
Meestal eerst ontkenning, daarna waar het wel om gaat. 
Alle andere gevallen aber.
Ich würde gerne kommen, aber ich kann nicht.

Slide 69 - Slide

Konjunktionen
'moeilijke' gevallen:
wann/wenn
wann: onbekend tijdstip
wenn: voorwaarde
Weißt du schon, wann du da bist?
Du bekommst deine Schokolade erst, wenn du dein Apfel gegessen hast.

Slide 70 - Slide

Konjunktionen
'moeilijke' gevallen:
dann/denn
dann: op dat moment, daarna met nadruk
Zuerst muss ich schnell kochen, dann komme ich vielleicht noch vorbei.
denn: een bijwoord als 'nou toch' geen nadruk
Was ist denn hier los? Hier ligt de nadruk op hier los.

Slide 71 - Slide

Konjunktionen
'moeilijke' gevallen:
dass/das
dass is een onderschikkend voegwoord
das is een aanw. vnw/verwijswoord/lidwoord...
Kannst du meiner Mutter sagen, dass ich später nach Hause komme?
Ich habe das nicht gesagt.
Das Haus, das grüne da, ist sehr groß.



Slide 72 - Slide

Konjunktionen
'moeilijke' gevallen:
ob/oder
oder: meerdere mogelijkheiden
Möchtest du Obst oder möchtest du lieber Gemüse? (nevenschikkend)
ob: geen keuze
Ich weiß nicht, ob ich morgen Zeit habe. (onderschikkend!)



Slide 73 - Slide

Konjunktionen
andere veel voorkomende voegwoorden:
omdat - weil (let op, onderschikkend)
want - denn (let op, nevenschikkend)
toen - als
hoewel - obwohl
nadat - nachdem
voordat - bevor

Slide 74 - Slide

heute
Vorbereitung TW2


Slide 75 - Slide

heute
Arbeite zu dritt.

Bereite eine kurze Präsentation mit Quizfragen vor über:



Slide 76 - Slide

heute
- modale werkwoorden o.v.t.
- tweede naamval
- eerste, derde, vierde naamval
- toekomende tijd (Futur I)
- voegwoorden


Slide 77 - Slide

Wie soll die Präsentation aussehen?
Teil 1: Kurze Erläuterung über das Thema, 3-5 Minuten NL
Teil 2: etwa 5 Quizfragen (Beispielsätze). Antworten sollen auf die kleine Whiteboards geschrieben werden, mache es also nicht zu kompliziert.

Arbeite mit PowerPoint

Slide 78 - Slide

Hausaufgabe
Präsentation fertig stellen!

Slide 79 - Slide

zum Schluss
Steh auf wenn...

du heute mehr gelernt hast über das Thema, das du bearbeiten sollst

Slide 80 - Slide

zum Schluss
Steh auf wenn...

du eine Pause brauchst...

Slide 81 - Slide