B1 Haarlem 21 november

• NT2
• MBO
• Studiejaar 4

Code+ Deel 3

hoofdstuk 7

taak 1, 2 en 3

Sommige mensen vinden .................. net zo erg als slaan of schoppen.

1. toenemen
2. discussiëren
3. vloeken
4. aan zichmelden

Mijn ouders ............... mij heel vrij .............

1. op, voeden
2. is, opgevoed
3. voedden, op
4. op, gevoed

In de 20e eeuw is zijn enkele grote .................... gevoerd in Europa.

1. beslissingen
2. middeleeuwen
3. toenemende
4. oorlogen

De kinderen hebben geen geld en ................ snoepjes in de supermarkt.

1. klimmen
2. pikken
3. ophangen
4. slaan

Een formule 1 coureur moet ............... trainen om in vorm te blijven.

1. zodoende
2. terug
3. volop
4. dwingen

We .................. over de volgende .................: "Mag je een kind slaan?".

1. blijven, gelijk
2. discussiëren, stelling
3. dwingen, straf
4. knappen, op

Waar gaan we naartoe op vakantie? We moeten nu een ................... nemen!

1. vorm
2. onderhandelen
3. prognose
4. beslissing

Je kan het beste een ................ maken, als je een tekst moet leren.

1. termijn
2. bezigheid
3. samenvatting
4. grafiek

De kinderen .................. met hun ouders over de hoogte van het ................

1. dwingen, zakgeld
2. onderhandelen, zakgeld
3. blijven, gelijk
4. klimmen, opvoeden

De twee groepen staan ............... elkaar.

1. relatief
2. dalen
3. oorlog
4. tegenover

Als docent op de basisschool moet je de kinderen soms ook ..................

1. toenemen
2. opvoeden
3. vloeken
4. vergrijzen

We klaar waren met de lunch, ................. gingen we een stukje wandelen.

1. Tussendoor
2. zodoende
3. Onderaan
4. Vanuit

Schrijf het missende woord op:
Hij heeft kritiek .......... het programma.

Schrijf het missende woord op:
Kinderen kunnen niet altijd hun ...... krijgen.

Schrijf het missende woord op:
Engels is makkelijk, vergeleken ....... Nederlands.

Schrijf het missende woord op:
Doe de deur goed op ............, ook al ga je maar even weg.

Schrijf het missende woord op:
Ik maak een puzzel, maar ik kom er niet .........

Schrijf de missende woorden op:
Cocaïne is slecht, dat staat niet .............. discussie.

Schrijf het missende woord op:
Met mijn vriendin haal ik herinneringen ....... aan vroeger,

Welke zin is goed?

1. Toen heeft Merel een zoon gekregen
2. Merel krijgt toen een zoon.
3. Dan Merel krijgt een zoon.
4. Toen kreeg heeft Merel een zoon.

Welke zin is goed?

1. De kinderen dan gaan naar de speeltuin.
2. Dan de kinderen gaan naar de speeltuin.
3. Toen gingen de kinderen naar de speeltuin.
4. De kinderen toen gingen naar de speeltuin.

Welke zin is goed?

1. Dan waren de prijzen niet zo hoog.
2. De prijzen waren toen niet zo hoog als nu.
3. Dan de prijzen zijn niet zo hoog.
4. De prijzen was niet zo hoog als nu.

Kijk, dat ............. mijn klas.

Het ......... te grote schoenen voor mij.

Dat ............ een mooi schilderij.