8-3

Grammaire B

p.22 
apprendre, prendre, comprendre 
croire
devenir, tenir, venir,
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammaire B

p.22 
apprendre, prendre, comprendre 
croire
devenir, tenir, venir,

Slide 1 - Slide

Grammaire B chapitre 4

Slide 2 - Slide

Imparfait ​
Stap 1: neem de nous – vorm van de tegenwoordige tijd – ons ​
Stap 2: plak de uitgang erachter ​ 
 Ais – ais – ait – ions – iez – aient ​

Futur simple  
Stap 1: Hele werkwoord 
Stap 2: plak de
 uitgang van avoir  erachter
  ai – as – a – ons – ez – ont ​

Slide 3 - Slide

Conditionnel 

Stap 1: Hele werkwoord 
Stap 2: Plak de uitgang van de imparfait ​erachter

 [Let op! Eindigt het hele werkwoord op een e? dan vervalt deze e] ​
De stam van de werkwoorden tenir, venir,  revenir,devenir is onregelmatig in de futur + conditionnel​:

 Tiendr / viendr / reviendr /  deviendr 

Slide 4 - Slide

comprendre
venir
apprendre
devenir
croire
komen
leren
worden
geloven
begrijpen

Slide 5 - Drag question

Welke vervoeging is juist?
Ik geloofde (imparfait)
A
Je croyais
B
Je croirais

Slide 6 - Quiz

Welke vervoeging is juist?
Zij zal worden
A
Elle devient
B
Elle deviendra

Slide 7 - Quiz

Welke vervoeging is juist?
Jullie hebben genomen
A
Vous preniez
B
Vous avez pris

Slide 8 - Quiz

Welke vervoeging is juist ?
Jij zou terugkomen
A
Tu reviendras
B
Tu reviendrais

Slide 9 - Quiz

Vertaal: wij leren

(dus dit is de présent)
A
nous apprendons
B
nous apprenons
C
nous apprendrons
D
nous apprendions

Slide 10 - Quiz

Vertaal: zij zouden leren

(dit is de conditionnel: zouden)
A
ils apprendraient
B
ils apprennent
C
ils apprendront
D
ils apprenaient

Slide 11 - Quiz

Vertaal: jij gelooft
A
tu crois
B
tu croix
C
tu croit
D
tu croirai

Slide 12 - Quiz

Vertaal: zij zal geloven

(dit is de futur: zullen)
A
elle croit
B
elle croyait
C
elle croirais
D
elle croira

Slide 13 - Quiz

Vertaal: jullie worden
A
vous deveniez
B
vous deviendrez
C
vous devenez
D
vous deviendriez

Slide 14 - Quiz

Vertaal: zij zijn geworden

(passé composé)
A
ils sont devenus
B
elles ont devenues
C
elles sont devenu
D
ils ont devenu

Slide 15 - Quiz

Vertaal: zij leren

Slide 16 - Open question

Vertaal: ik begreep
(het werkwoord comprendre)

Slide 17 - Open question

Vertaal: wij komen

Slide 18 - Open question

Au travail! 
Maak opdracht 24 af
Extra oefenen? Gebruik verbuga.eu
Daarna: bereid opdracht 25 (af) voor.

Slide 19 - Slide