,

DEF@ctO A2>B1 - Voorbeeldexamen Luisteren NT2-I (2020)

Luisteren
examen 
NT2-I
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Luisteren
examen 
NT2-I

Slide 1 - Slide

Instructie
• U gaat een luisterexamen maken. De opgaven in dit examen horen bij een aantal verschillende luisterteksten. U hoort eerst een voorbeeld, waarbij u alleen hoeft te luisteren. Daarna begint het examen.
• U krijgt steeds een stukje tekst te horen. Na dit stukje tekst moet u een opgave maken.
• U krijgt eerst 25 seconden de tijd om de opgave goed door te lezen.
• U kunt de tekst maar één keer beluisteren.

Slide 2 - Slide

voorbeeld:

Slide 3 - Slide

Let op! U krijgt vóór elke vraag eerst 25 seconden de tijd om de vraag door te lezen. Daarna hoort u het luisterfragment en moet u de vraag beantwoorden.
Dan begint nu de toets. Lees eerst de volgende opgave goed door.

Slide 4 - Slide


1. Bij de politieopleiding worden eisen gesteld op het gebied van sport. Wat vinden Michael en Marjolein van de eisen?
Deze eisen moeten …
A
voor iedereen hetzelfde zijn.
B
voor mannen en vrouwen verschillend zijn.
C
voor ouderen en jongeren verschillend zijn.

Slide 5 - Quiz


2. Wat zeggen Michael en Marjolein hier over sporten tijdens werktijd?
A
Ze moeten in de toekomst meer gaan sporten.
B
Ze sporten bijna nooit in werktijd.
C
Ze sporten iedere week anderhalf uur in werktijd.

Slide 6 - Quiz


3. Michael en Marjolein praten over het werken in tweetallen.
Met wie werkt Marjolein vaker in een tweetal, met een man of met een vrouw?
A
Even vaak met een man als met een vrouw.
B
Vaker met een man.
C
Vaker met een vrouw.

Slide 7 - Quiz


4. Hoe vinden Michael en Marjolein het om vaak met dezelfde collega te werken?
A
Michael en Marjolein vinden het allebei prettig.
B
Michael maakt het niet veel uit, Marjolein vindt het prettig.
C
Michael vindt het prettig, Marjolein maakt het niet veel uit.

Slide 8 - Quiz


5. Wat wordt hier gezegd over kinderen en onregelmatige diensten?
A
Dat gaat volgens Marjolein moeilijk samen.
B
Marjolein en Michael denken beiden dat dit goed samengaat.
C
Michael vindt dat dat soms moeilijk samengaat.

Slide 9 - Quiz


6. Op het plaatje staat een situatie die Marjolein afgelopen week heeft meegemaakt. Wat vond Marjolein ‘prettig’ bij deze situatie?
A
Dat de fietser blij was met haar manier van werken.
B
Dat de fietser meteen vertelde dat ze schuldig was.
C
Dat het slachtoffer niet ernstig gewond was.

Slide 10 - Quiz


7. Marjolein vertelt over een gevaarlijke gebeurtenis tijdens haar werk. Wat is er gebeurd?  
A
B
C

Slide 11 - Quiz

Dan gaat de toets nu verder. Lees eerst de volgende opgave goed door.

Slide 12 - Slide


8. Wat vertelt Jan van den Berg over de concurrentie in de visserij?
A
Er is vooral veel concurrentie van vissers die uit het buitenland komen.
B
Je moet goed op de concurrenten letten om te weten waar je veel vis kunt vangen.
C
Op de Noordzee heb je het minste last van concurrentie.

Slide 13 - Quiz


9. Hoe leren leerlingen van het Berechja College hoe het is om te werken op een schip?
A
B
C

Slide 14 - Quiz


10. Wat zegt Jan van den Berg over het leven op een schip?
Op een schip …
A
doet iedereen zijn eigen werk.
B
heb je weinig tijd voor jezelf.
C
is de sfeer vaak minder goed dan thuis.

Slide 15 - Quiz


11. Wat zegt Jan van den Berg over de lichamelijke gezondheid van vissers?
A
Er zijn tegenwoordig regels om vissers lichamelijk gezond te houden.
B
Je bent zelf verantwoordelijk voor je eigen gezondheid.
C
Vissers moeten beter op elkaar letten om zo gezondheidsklachten te voorkomen.

Slide 16 - Quiz


12. Hoe zag de maandagochtend van Jan van den Berg er vroeger uit?
A
B
C

Slide 17 - Quiz


13. Wat vertelt Jan van den Berg over zijn nachtrust toen hij nog visser was?
A
Hij had geen last van de korte, onregelmatige nachtrust.
B
Hij sliep ’s nachts weinig, want hij kon ’s ochtends na elf uur lang slapen.
C
Vooral in de zomer had hij veel problemen met zijn nachtrust.

Slide 18 - Quiz


14. Wat zegt Jan van den Berg over de waterkwaliteit?
A
Het water in Nederland is schoner dan in Duitsland.
B
Het water wordt steeds schoner.
C
Rivierwater is meestal iets viezer dan zeewater.

Slide 19 - Quiz


15. Edward wil weten of Jan van den Berg er spijt van heeft gehad dat hij visser is geworden.
Wat zegt Jan van den Berg hierover?
A
Hij had geen keus, omdat hij van zijn familie visser moest worden.
B
Hij was liever vrachtwagenchauffeur geworden.
C
Hij wilde zelf graag visser worden en is tevreden met die keus.

Slide 20 - Quiz

Dan gaat de toets nu verder. Lees eerst de volgende opgave goed door.

Slide 21 - Slide


16. Roel vertelt dat hij ook andere dingen moet doen dan alleen koken. Wat is volgens hem de belangrijkste taak voordat je gaat koken?
A
De keuken schoonmaken.
B
De maaltijden bedenken.
C
Zorgen dat alle spullen er zijn.

Slide 22 - Quiz


17. Wat zegt Roel hier over koken voor grote groepen in een verpleeghuis?
A
Het eten moet zijn zoals mensen het vroeger zelf aten.
B
Het is belangrijk om eenvoudige maaltijden te koken.
C
Het is leuk om mensen iets nieuws te laten proeven.

Slide 23 - Quiz


18. Hoe zorgt Roel ervoor dat hij iedere maand uitkomt met zijn geld?
A
Hij kookt de ene dag eenvoudiger dan de andere dag.
B
Hij kookt elke dag voor hetzelfde bedrag.
C
Hij koopt veel voedsel tegelijk, zodat hij korting krijgt.

Slide 24 - Quiz


19. Wat zegt Roel hier over boodschappen?
A
De kok doet alle boodschappen.
B
De kok doet alleen de kleine boodschappen.
C
De kok hoeft geen boodschappen te doen.

Slide 25 - Quiz


20. Wie is er verantwoordelijk voor het geld?
A
De chef-kok.
B
Een medewerker van de voedingsadministratie.
C
Het hoofd voeding.

Slide 26 - Quiz


21. Wat zegt Roel over contact met de bewoners?
A
Hij deelt altijd zelf het eten uit aan de bewoners.
B
Hij eet soms samen met de bewoners.
C
Hij overlegt vaak met een bewonerscommissie.

Slide 27 - Quiz


22. Wat vindt Roel vooral leuk aan zijn werk?
A
De gesprekken die hij met de bewoners voert.
B
De waardering die hij van bewoners krijgt.
C
Het koken van maaltijden voor de feestdagen.

Slide 28 - Quiz


23. Wat zegt Roel hier over geld verdienen?
A
Het loon voor koks is per verpleeghuis verschillend.
B
Hij verdient meer geld dan andere koks.
C
Hij vindt dat hij voldoende geld verdient.

Slide 29 - Quiz

Dan gaat de toets nu verder. Lees eerst de volgende opgave goed door.

Slide 30 - Slide


24. Op de boerderij worden kazen gemaakt.
Wanneer moeten de kazen gedraaid worden?
Het draaien van de kazen gebeurt …
A
als er tijd voor is.
B
op vaste tijden.
C
voor het hooien van het gras.

Slide 31 - Quiz


25. Welke artikelen worden er in de winkel verkocht?
Alleen artikelen die …
A
je lang kunt bewaren.
B
van boerderijen komen.
C
van melk zijn gemaakt.

Slide 32 - Quiz


26. Welke werkzaamheden moeten er op zondag gebeuren?
A
B
C

Slide 33 - Quiz


27. Wat moet Miranda doen in de winkel?
Ze moet …
A
achter de kassa zitten.
B
alle artikelen inpakken.
C
alleen de kaas inpakken.

Slide 34 - Quiz


28. Hoe komt het dat kaas van de boerderij per dag anders kan smaken?
Elke dag …
A
gaat het maken van de kaas een beetje anders.
B
is de hoeveelheid melk een beetje anders.
C
is de hoeveelheid vet van de melk een beetje anders.

Slide 35 - Quiz


29. Wat moet Miranda doen als er groepen komen? Miranda moet …
A
B
C

Slide 36 - Quiz


30. Hoe laat moet Miranda beginnen?
A
Altijd ’s morgens om zes uur.
B
Altijd ’s morgens om elf uur.
C
Dat moet nog worden afgesproken.

Slide 37 - Quiz

U krijgt vanaf nu opgaven bij video.
U mag de video maar één keer bekijken.

Slide 38 - Slide

Dan gaat de toets nu verder. Lees eerst de volgende opgave goed door.

Slide 39 - Slide


31. In geval van nood of een ongeval wordt het kraakpersmechanisme direct stopgezet.
Hoe weet de chauffeur dat het kraakpersmechanisme is stopgezet?
A
Hij hoort een signaal.
B
Hij ziet het op de monitor.
C
Hij ziet het zwaailicht.

Slide 40 - Quiz


32. Wat gebeurt er als je de zwarte zoemerknop indrukt?
A
Dan maak je contact met de bestuurder.
B
Dan waarschuw je het verkeer dat de wagen weer gaat rijden.
C
Dan zet je de kraakpers aan of uit.

Slide 41 - Quiz


33. Jo en Issi werken op de vuilniswagen. 
De wagen gaat zo rijden. 
Ze gaan samen op de treeplank staan. 
Mag dat?
A
Ja, maar alleen als de wagen niet sneller dan 30 km per uur rijdt.
B
Ja, maar alleen als de wagen vooruit rijdt.
C
Nee, dat mag nooit.

Slide 42 - Quiz


34. De resetknop is de gele knop.
Waar is deze knop voor?
A
Om de chauffeur te waarschuwen.
B
Om de kracht van de pers af te halen.
C
Om de vuilniswagen te laten stoppen.

Slide 43 - Quiz


35. Waarbij kun je de chauffeur helpen?
A
Alleen bij het achteruitrijden.
B
Alleen bij het oplossen van storingen.
C
Bij het achteruitrijden en het oplossen van storingen.

Slide 44 - Quiz


36. Wat zegt Gwen Teo over eerste hulp bij ongelukken?
A
Leer de eerstehulpkaart uit je hoofd.
B
Luister goed naar de bestuurder.
C
Zorg ervoor dat je iets weet over eerste hulp.

Slide 45 - Quiz

Dan gaat de toets nu verder. Lees eerst de volgende opgave goed door.

Slide 46 - Slide


37. Stephanie vertelt over hoe ze passagiers begeleidt.
Tot waar begeleidt een grondstewardess een passagier?
A
Tot het moment waarop een passagier het vliegtuig binnengaat.
B
Tot het moment waarop een passagier zijn bagage heeft afgegeven.
C
Tot het moment waarop een passagier zijn instapkaart heeft.

Slide 47 - Quiz


38. Welke vaardigheid is volgens Stephanie belangrijk bij het omgaan met lastige passagiers?
A
Juiste oplossingen bedenken.
B
Regels toepassen.
C
Vrolijk zijn.

Slide 48 - Quiz


39. Wat vindt Stephanie leuk aan haar baan?
A
Ze doet veel samen met collega’s.
B
Ze is veel in beweging. Ze spreekt veel met passagiers.
C
Ze spreekt veel met passagiers.

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide