This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welk kenmerk van onze democratie wordt aangetast als rechters niet langer onafhankelijk zijn?
A
De politieke macht ligt namens de burgers bij het parlement
B
Er is een machtenscheiding.
C
Er zijn grondrechten.
D
Er is vrij en geheim kiesrecht.
Slide 1 - Quiz
In de Nederlandse democratie:
A
beslist het volk in een referendum over belangrijke onderwerpen
B
kiest de bevolking vertegenwoordigers die de besluiten nemen
C
mogen inwoners over iedere nieuwe wet stemmen
D
nemen ambtenaren de belangrijkste beslissingen
Slide 2 - Quiz
Bij een referendum:
A
kiest de bevolking vertegenwoordigers in een bestuur
B
stemt de bevolking over een belangrijk politiek onderwerp
C
stemmen volksvertegenwoordigers over politieke zaken
D
stemmen volksvertegenwoordigers over zaken die van algemeen belang zijn
Slide 3 - Quiz
Passief kiesrecht betekent dat:
A
politici over wetten stemmen.
B
maar weinig mensen gaan stemmen
C
je bij verkiezingen mag gaan stemmen.
D
mensen bij verkiezingen op jou kunnen stemmen
Slide 4 - Quiz
Actief kiesrecht betekent dat iemand:
A
zich verkiesbaar stelt bij verkiezingen
B
een politieke partij mag oprichten
C
de standpunten van politieke partijen goed kent
D
bij verkiezingen mag stemmen.
Slide 5 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. In Nederland hebben we geen vrije verkiezingen. 2. Bij geheime verkiezingen mag je aan niemand vertellen op wie je hebt gestemd.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 6 - Quiz
Welke zinnen zijn juist? Linkse partijen: 1. vinden dat mensen altijd voor zichzelf moeten zorgen. 2. willen lagere uitkeringen voor mensen zonder werk. 3. vinden dat de regering moet opkomen voor zwakkeren in de samenleving. 4. willen een actieve overheid.
A
1 en 2 zijn juist
B
1 en 3 zijn juist
C
3 en 4 zijn juist.
D
2 en 4 zijn juist.
Slide 7 - Quiz
Een rechtse politieke partij wil zo veel mogelijk …………………. voor de burgers. Welk woord of welke woorden kun je hier het beste invullen?
A
eigen verantwoordelijkheid.
B
regels
C
een actieve overheid
D
uitkeringen
Slide 8 - Quiz
Hogere belastingen voor topinkomens zorgen voor meer gelijkheid in de samenleving. Deze uitspraak hoort vooral bij:
A
links.
B
rechts.
C
midden.
D
zowel links als rechts.
Slide 9 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. In Nederland bestaat de regering meestal uit één partij. 2. In Nederland moeten de partijen die de regering vormen rekening houden met elkaars standpunten
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 10 - Quiz
Als twee partijen een compromis sluiten, dan:
A
krijgt de grootste partij van de twee haar zin.
B
krijgt de kleinste partij van de twee haar zin.
C
komen ze niet tot een echte oplossing
D
geven ze allebei een beetje toe
Slide 11 - Quiz
In welke politieke stroming zijn economische en persoonlijke vrijheid het belangrijkst?
A
De christen-democratie
B
De sociaal-democratie
C
Het liberalisme
D
Alle stromingen
Slide 12 - Quiz
Nederland noem je een parlementaire democratie omdat:
A
er vrije verkiezingen zijn.
B
ons land een grondwet heeft.
C
er geheime verkiezingen zijn
D
het parlement de macht heeft
Slide 13 - Quiz
Een wetsvoorstel wordt een wet als …………………… over het voorstel heeft gestemd. Wat hoort bij de puntjes te staan?:
A
de ministers.
B
de ministers en de minister-president.
C
het parlement.
D
de kiezers.
Slide 14 - Quiz
In de grondwet staat onder andere dat je:
A
belasting moet betalen
B
iemands telefoon mag afluisteren
C
mag spijbelen
D
verplicht bent om te stemmen
Slide 15 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. In de grondwet staan naast rechten ook plichten. 2. In een rechtsstaat hebben burgers rechten die vastgelegd zijn in wetten.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 16 - Quiz
Welke macht wordt door de trias politica in drie delen verdeeld?
A
De economische macht
B
De macht van de rechters
C
De macht van de overheid
D
De macht van de burgers
Slide 17 - Quiz
Een rechtsstaat is een land waar:
A
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.
B
de bevolking de eindbeslissing neemt over wetsvoorstellen.
C
de rechten en plichten van de burgers en de overheid zijn vastgelegd
D
het parlement de aangenomen wetten uitvoert.
Slide 18 - Quiz
Het doel van de trias politica is om:
A
de overheid geen macht te geven.
B
het volk alle macht te geven.
C
de macht van de overheid te verdelen.
D
de rechten en plichten van burgers vast te leggen.
Slide 19 - Quiz
Wie voeren de wetten uit volgens de trias politica?
A
De ministers
B
De rechters
C
Het parlement
D
De burgers
Slide 20 - Quiz
Wie beslissen uiteindelijk over alle wetsvoorstellen volgens de trias politica?
A
De ministers
B
De rechters
C
Het parlement
D
De burgers
Slide 21 - Quiz
Wat is geen belangrijk kenmerk van de Nederlandse democratie?
A
De macht is verdeeld.
B
De minister-president regeert.
C
Er is een grondwet.
D
Het parlement heeft de hoogste macht.
Slide 22 - Quiz
Wie zitten er in de regering? 1. De ministers. 2. De staatssecretarissen. 3. De leden van de Tweede Kamer. 4. De koning.
A
1 en 3 zitten in de regering
B
1 en 4 zitten in de regering
C
2 en 3 zitten in de regering
D
2 en 4 zitten in de regering.
Slide 23 - Quiz
Het dagelijks bestuur van Nederland noemen we:
A
het parlement
B
de Tweede Kamer
C
het kabinet
D
Politici en ambtenaren
Slide 24 - Quiz
Wat is een staatssecretaris?
A
Een soort onderminister.
B
Een minister met een eigen team van ambtenaren.
C
Een lid van de Tweede Kamer.
D
De leider van het kabinet.
Slide 25 - Quiz
Wie is het staatshoofd van Nederland?
A
De Koning
B
De minister-president
C
De staatssecretaris
D
De voorzitter van de Tweede Kamer
Slide 26 - Quiz
Wat is een belangrijke taak van de koning?
A
Het controleren van de Tweede Kamer.
B
Het voorlezen van de troonrede.
C
Het kiezen van de politici.
D
Het opstellen van de miljoenennota.
Slide 27 - Quiz
Waaruit bestaat het parlement?
A
De regering en het kabinet.
B
De Eerste Kamer en de koning.
C
De Eerste en Tweede Kamer.
D
De ministers en staatssecretarissen.
Slide 28 - Quiz
Wat zijn de hoofdtaken van het parlement? 1. Stemmen over wetsvoorstellen. 2. Ministers controleren. 3. Ministers en staatssecretarissen kiezen. 4. Wetten uitvoeren.
A
1 en 2.
B
1 en 3.
C
2 en 3.
D
3 en 4.
Slide 29 - Quiz
De leden van de Tweede Kamer worden …………………. gekozen. Wat is hier weggelaten?
A
indirect.
B
via verkiezingen voor de provincie.
C
door de bevolking.
D
door de Eerste Kamer
Slide 30 - Quiz
Welke uitspraken over de Eerste Kamer zijn juist? 1. De Eerste Kamer mag wetsvoorstellen veranderen. 2. De Eerste Kamer stemt als eerste over een wet. 3. De leden van de Eerste Kamer worden indirect gekozen. 4. Er zijn 75 Eerste Kamerleden.
A
1 en 2.
B
1 en 4.
C
2 en 3.
D
3 en 4.
Slide 31 - Quiz
Van wie krijgen de ministers de meeste steun?
A
De linkse partijen.
B
De rechtse partijen.
C
De coalitiepartijen.
D
De oppositiepartijen.
Slide 32 - Quiz
De bevolking kiest in de gemeente:
A
de burgemeester.
B
de leden van de gemeenteraad.
C
B en W.
D
de wethouders.
Slide 33 - Quiz
De burgemeester is de baas van:
A
de politie
B
de scholen
C
de ziekenhuizen
D
de opvang van asielzoekers
Slide 34 - Quiz
Wat betekent de afkorting B en W?
A
Burgerlijk Wetboek
B
Burgemeester en wethouders
C
Besluiten en wetten
D
Burgers en welzijn
Slide 35 - Quiz
Je kunt de landelijke politiek en de gemeentelijke politiek met elkaar vergelijken. Waar lijkt de gemeenteraad dan het meeste op?
A
De regering
B
De ministers
C
Het kabinet
D
Het parlement
Slide 36 - Quiz
Het dagelijks bestuur van de gemeente bestaat uit:
A
de burgemeester
B
de gemeenteraad
C
het college van B en W
D
de wethouders
Slide 37 - Quiz
De leden van de Provinciale Staten kiezen:
A
de ministers van de regering.
B
het parlement.
C
de leden van de Eerste Kamer
D
de burgemeesters van de gemeenten in de provincie.
Slide 38 - Quiz
Bij de provinciale verkiezingen kiest de bevolking ……………… Welke woorden zijn hier weggelaten?
A
de Gedeputeerde Staten.
B
de commissaris van de koning.
C
het dagelijks bestuur.
D
de Provinciale Staten.
Slide 39 - Quiz
Wat is een voorbeeld van het beïnvloeden van de politiek?
A
Klagen in de kroeg over wat er mis is in de samenleving.
B
Een sticker 'AZC, weg ermee!' plakken op je kastdeur.
C
Op sociale media handtekeningen verzamelen voor een skatepark.
D
Stemmen op een poll op Instagram
Slide 40 - Quiz
Welk bestuursorgaan van de EU mag wetsvoorstellen voor de EU indienen?
A
Raad van ministers
B
Europese raad
C
Europese commissie
D
Europees parlement
Slide 41 - Quiz
In de EU moet een beslissing worden genomen over een nieuwe Landbouw wet. Alle ministers van Landbouw van de verschillende lidstaten komen hiervoor bij elkaar. Zij vormen samen de...
A
Raad van ministers
B
Europese raad
C
Europese commissie
D
Europees parlement
Slide 42 - Quiz
In de EU werken landen samen op het gebied van verschillende beleidsterreinen. Op welk beleidsterrein werkten de lidstaten in het begin (na de oprichting van de EU) vooral samen?