Lezen basis - 2F

Lesdoelen

  • Ik weet hoe ik het beste een tekst kan lezen en welke ik stappen ik moet nemen.
  • Ik weet wat signaalwoorden zijn
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoelen

  • Ik weet hoe ik het beste een tekst kan lezen en welke ik stappen ik moet nemen.
  • Ik weet wat signaalwoorden zijn

Slide 1 - Slide

1. Teksten
  1. Tekst, context, opbouw, opmaak
  2. Leesstrategieën & leeshoudingen
  3. Tekstverbanden & signaalwoorden
  4. Tekstdoelen
  5. Kritisch lezen
  6. Woordbetekenis
  7. Samenvatten

Slide 2 - Slide

Opbouw


1. Inleiding : beschrijving, samenvatting, vragenreeks, situatie,                              aanleiding, voorbeeld, anekdote

2. Middenstuk: dieper in op het onderwerp

3. Slot: samenvatting, conclusie, oplossing, aansporing, 
               open eind

Slide 3 - Slide

Opmaak
  • Titel (kan misleidend zijn)
  • Ondertitel ( vult titel aan)
  • Tussenkopjes (laten zien wat onderwerp van tekst is)
  • Lead (vetgedrukt stukje)
  • Afbeeldingen/grafieken (staat belangrijke informatie in)
  • Bron ( zegt iets over de tekst)

Slide 4 - Slide

2. Leesstrategieën
  1. Voorkennis gebruiken
  2. Voorspellen
  3. Vragen stellen
  4. Visualiseren

Slide 5 - Slide

2. Leeshoudingen
  1. Globaal lezen:        scant de tekst/beeld van de tekst krijgen
  2. Intensief lezen:     tekst goed begrijpen
  3. Zoekend lezen:     bepaalde informatie zoeken
  4. Studerend lezen: inhoud van de tekst onthouden
  5. Kritisch lezen:       je mening over de tekst vormen

Slide 6 - Slide

Tekstverbanden:

  1. Opsomming  
  2. Toelichting 
  3. Tegenstelling 
  4. Reden 
  5. Oorzaak - gevolg 
Tekstverbanden:

6. Doel - middel
7. Voorbeeld
8. Voorwaarde
9. Vergelijking
10. Samenvatting / conclusie

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

4. Tekstdoelen
  • Informeren 
  • - nieuwsbericht
  • Mening geven
  • - een ingezonden brief
  • Overtuigen
  • - betoog of klachtenbrief

Slide 9 - Slide

4. Tekstdoelen
  • Activeren / overhalen 
  • -  advertentie politieke partij of telefoon
  • Amuseren 
  • - colums of stripverhalen
  • Gevoelens uitdrukken / oproepen 
  • - gedichten of songteksten
  • Instrueren
  • - recepten of gebruiksaanwijzingen

Slide 10 - Slide

5. Kritisch lezen
  • Kritische leeshouding aannemen
  • Objectiviteit
  • Subjectiviteit

Slide 11 - Slide

6. Woordbetekenis
  • Als je een woord niet kent, kun je op verschillende plaatsen informatie vinden over het woord:
  • In het woord zelf 
  • Context van het woord (omgeving van het woord)
  • Woordenboek


Slide 12 - Slide

6. Woordbetekenis
  • Het woord: herproduceren
'Her' ken je van herzien = opnieuw
Herproduceren is dus als je iets opnieuw produceert

  • Context
We moesten de fiets herproducerern, omdat het model al uitverkocht was voordat een nieuw model ontwikkeld was.

Slide 13 - Slide

7. Samenvatten
  • Hoofdzaken en bijzaken scheiden
  • Elke alinea heeft een kernzin (vaak de eerste of de laatste)
  • Hoofdonderwerp
  • Hoofdgedachte
  • Globale samenvatting : titel + kernzin elke alinea

Slide 14 - Slide

Je bent jong, leergierig en een doorzetter.
Welke functie heeft 'en'?
A
Gevolg
B
Opsomming
C
Reden
D
Volgorde

Slide 15 - Quiz

Ik werk het liefst met een laptop omdat ik dan overal kan werken.
Welke functie heeft 'omdat'?
A
Gevolg
B
Opsomming
C
Reden
D
Volgorde

Slide 16 - Quiz

Bo was vaak te laat gekomen zodat zij een negatieve beoordeling kreeg.
Welke functie heeft 'zodat'?
A
Gevolg
B
Opsomming
C
Reden
D
Volgorde

Slide 17 - Quiz

Hij heeft het liever niet, maar op het balkon mag je roken.
Welke functie heeft 'maar'?
A
Gevolg
B
Opsomming
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 18 - Quiz

Zij heeft geen geld meer, kortom ze is blut.
Welke functie heeft 'kortom'?
A
Gevolg
B
Conclusie
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 19 - Quiz

Hij is ziek, daarom gaat hij niet sporten.
Welke functie heeft 'daarom'?
A
Gevolg
B
Conclusie
C
Reden-verklaring
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quiz

In het geval dat, mits, tenzij,wanneer. Dit zijn voorbeelden van een ...
A
gevolg
B
voorwaarde
C
reden-verklaring
D
tegenstelling

Slide 21 - Quiz

Met behulp van, om, waarmee, via.
Dit zijn voorbeelden van een ...
A
Gevolg
B
Voorwaarde
C
Reden-verklaring
D
Doel-middel

Slide 22 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een informatieve tekst?
A
Ingezonden brief
B
Advertentie
C
Weblog
D
Nieuwsbericht

Slide 23 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een activerende tekst?
A
Ingezonden brief
B
Advertentie
C
Weblog
D
Nieuwsbericht

Slide 24 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
Ingezonden brief
B
Advertentie
C
Weblog
D
Gedicht

Slide 25 - Quiz

Wat is globaal lezen?
A
Hoofdzaken vinden
B
De tekst goed begrijpen
C
Belangrijkste informatie onthouden
D
Bruikbare informatie zoeken

Slide 26 - Quiz

Wat is intensief lezen?
A
Hoofdzaken vinden
B
De tekst goed begrijpen
C
Belangrijkste informatie onthouden
D
Bruikbare informatie zoeken

Slide 27 - Quiz

Wat is het doel van een activerende tekst?
A
Overtuigen
B
Overhalen
C
Informeren
D
Uitleg geven

Slide 28 - Quiz

Wat is zoekend lezen?
A
Bruikbare informatie zoeken
B
De tekst goed begrijpen
C
Belangrijkste informatie onthouden
D
Snel vaststellen of een tekst bruikbaar is

Slide 29 - Quiz

Wat is het doel van een informerende tekst?
A
Overtuigen
B
Overhalen
C
Informeren
D
Uitleg geven

Slide 30 - Quiz

Waaruit bestaat een tekst?
A
Titel, inleiding
B
Inleiding, slot, middenstuk, titel
C
Middenstuk, slot, titel
D
inleiding, middenstuk, titel

Slide 31 - Quiz

Wat vind je door een stukje terug of vooruit te lezen?
A
Onderwerp
B
Niks
C
Onbekend woord
D
Inleiding

Slide 32 - Quiz

Zelfstandig werken
Hoofdstuk Lezen
- Opdracht 1, 3, 4, 8 (van vorige week)
- Opdracht 9, 10, 11, 13, 14 (deze week)


Slide 33 - Slide

Huiswerk 
Methode: Examencoach 2F
-> Oefenexamen 2F - versie 1

Moet gemaakt zijn vóór 6 september!

Slide 34 - Slide