Cómo estás?

1 / 41
next
Slide 1: Slide
SpaansVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

objetivos

- Usar el verbo estar


Slide 2 - Slide

Vul de juiste antwoord

Usamos el verbo "estar" para
A
Alleen plaatsen aan te geven
B
Plaatsen en tijdelijke situaties aan te geven
C
Vaste kenmerken van mensen, dingen en plaatsen te beschrijven
D
Ninguna de las anteriores

Slide 3 - Quiz

Verbind met elkaar
ESTAR
SER
Je gebruik ... om de naam, beroep, nationaliteit en herkomst aan te geven; om te zeggen welke dag en tijd het is; evenementen; kleuren; blijvende kenmerken, eigenschappen. 
Je gebruikt ... om een tijdelijke toestand te beschrijven; om te zeggen waar iets of iemand zich bevindt; om eten te beoordelen.

Slide 4 - Drag question

Vul de juiste antwoord.
Usamos el verbo "ser" para

A
met mensen te spreken
B
plaatsen, dingen en mensen te beschrijven.
C
plaatsen aan te geven
D
Ninguna de las anteriores.

Slide 5 - Quiz

Hola, ¿qué tal?
Bien, ¿y tú?
Bien, gracias. 
¿Cómo te llamas?
Me llamo Ricardo.
¿Y tú cómo te llamas?
Encantada. 
Me llamo Naftely. 

Slide 6 - Drag question

Vul de ontbrekende werkwoordsvormen in:

Buenos días,                      Ana Soria.
           de Bolivia.
                           muy bien inglés  y   alemán.
Pero                     en Barcelona.
soy
hablo
me llamo
vivo
trabajo

Slide 7 - Drag question

Me llamo...
Tengo ... años
vivo en ...
Soy de ...
Nombre (naam)
Edad
(leeftijd)
Domicilio (woonplek)
Nacionalidad (afkomst)

Slide 8 - Drag question

Opdracht 1: Verbind de juiste woorden met elkaar. (8p)
ik heet
zij is
ben jij
ik spreek
ik ben
ik heb
jij heet
je spreekt
hablas
hablo
soy
tengo
te llamas
es
eres
me llamo

Slide 9 - Drag question

Soy de Holanda.
¿Cómo te llamas?
Tengo trece años.
muy bien
Me llamo
Ik kom uit Nederland
Hoe heet je?
Ik ben 13 jaar.
Heel goed
Ik heet ...

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Slide

¿Cómo estás?

Slide 12 - Open question

¿Qué significa ESTAR?

Slide 13 - Open question

estar, él

Slide 14 - Open question

Hola! Cómo estás?
A
Yo también
B
Adiós
C
Soy Ana
D
Yo estoy feliz

Slide 15 - Quiz


A
Él está asustado
B
Él está feliz
C
yo estoy contento
D
Ella está enamorada

Slide 16 - Quiz

Vertaal naar het Spaans: ik ben zenuwachtig.
A
estoy feliz
B
estoy triste
C
estoy enojado/a
D
estoy nervioso/a

Slide 17 - Quiz

estar - ellos

Slide 18 - Open question

estar, nosotros

Slide 19 - Open question

Yo + estar+ emociones

Slide 20 - Open question

es
estáis
soy
estoy
son
1. Mi amiga Fréderique____francesa
2. ____muy cansado de estudiar.
3. Tom y Anita______mis padres.
4. Yo______una profesora de español.
5. ¿Marlou y tú _____en Peru ahora?

Slide 21 - Drag question

Mis amigas Anne y Priscilla (ser)______muy simpáticas.

Slide 22 - Open question

Emoties aangeven
ESTAR
SER
Karaktereigenschappen
Beroepen
Zich bevinden
Wanneer iets plaatsvindt
Nationaliteit

Slide 23 - Drag question

Daisy y Deborah, ¿(ser)______profesoras de inglés?

Slide 24 - Open question

SER
ESTAR
Yo
soy
estoy
eres
estás
Él/ella/us
es
está
Nosotros
somos
estamos
Vosotros
sois
estáis
Ellos
son
están

Slide 25 - Slide

No me siento bien, yo (estar)_______enfermo (ziek).

Slide 26 - Open question

Mis padres (estar)______en España para aprender español.

Slide 27 - Open question

El OVC (estar) ______en Almere Buiten.
A
es
B
está
C
geen van de drie
D
son

Slide 28 - Quiz

Carlos y Luis(ser)_____mis primos.

Slide 29 - Open question

Het feest is morgen om 22u.
A
La fiesta está mañana a las dos.
B
La fiesta es mañana a las dos.

Slide 30 - Quiz

Mi casa(ser)_____grande y blanca.
A
está
B
hay
C
son
D
es

Slide 31 - Quiz

Mi novio Carlos (ser)_____muy guapo y deportivo.

Slide 32 - Open question

¿Ser o Estar?
Una descripción de los aspectos físicos/ een beschrijving van de fysieke aspecten
A
ser
B
estar

Slide 33 - Quiz

¿Ser o Estar?
Datos personales como: nombre, domicilio, nacionalidad, etc. / persoonsgegevens zoals: naam, adres, nationaliteit.
A
ser
B
estar

Slide 34 - Quiz

¿Ser o Estar?
un estado como alegre, triste, bien, mal, etc./ emoties zoals: blij, verdrietig, goed, slecht.
A
ser
B
estar

Slide 35 - Quiz

¿Ser o Estar?
Una localidad / locatie.
A
ser
B
estar

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide

Hoe wil je liever werken tijdens de les?
in je schrift werken
digitale boek werken
lessonup lessen
vlog maken
anders

Slide 38 - Poll

Wat ik nog moeilijk vind is...
Wat ik vandaag heb geleerd is...
Wat ik al goed kan is...
Wat ik met de lesstof kan doen is...
Mijn leerdoel van deze les was...




Slide 39 - Mind map

¿Qué tal la clase?
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal

Slide 40 - Quiz

Fin de la clase...



Próxima clase


¿Preparar?  Voorbereiden?
* Volgende les gaan jullie met een klasgenoten een kleine dialoog voorbereiden over wat wij tot nu toe geleerd hebben.

Slide 41 - Slide