Havo 3 NaKlar Toetsvoorbereiding Kapitel 1

Havo 3 NaKlar Toetsvoorbereiding Kapitel 1
1 / 50
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Havo 3 NaKlar Toetsvoorbereiding Kapitel 1

Slide 1 - Slide

Welke onderdelen oefen je?
  • Redemittel zinnen in het Duits
  • voltooid deelwoord met haben + sein (Präsens)
  • haben + sein + werden in de verleden tijd ( Präteritum)
  • Getallen en kloktijden (analoog en digitaal)
  • Zeitangaben (am + im + um +  von...bis) 

Slide 2 - Slide

A: Redemittel zinnen 
Schrijf de volgende 5 zinnen in het Duits op!

Slide 3 - Slide

Zeg dat je biologie interessant vindt.

Slide 4 - Open question

Zeg dat je graag naar school gaat.

Slide 5 - Open question

Zeg dat je vanmiddag een spreekbeurt moet voorbereiden.

Slide 6 - Open question

Zeg dat je goede cijfers wil halen.

Slide 7 - Open question

Zeg dat de docent Nederlands aardig en grappig is.

Slide 8 - Open question

B: Voltooid deelwoord zwak ww
Vul de juiste vorm van haben of sein in (Präsens!) en het voltooid deelwoord van het zwakke werkwoord. 
Schrijf alle ww met kleine letter op met een spatie ertussen!

Slide 9 - Slide

ww: zeigen
......er dir alle Sehenswürdigkeiten ......?

Slide 10 - Open question

ww: shoppen
Anne .....am Samstag ......

Slide 11 - Open question

ww: arbeiten
....du gestern Abend .......?

Slide 12 - Open question

ww: reservieren
Wir .....die Tickets.......

Slide 13 - Open question

B: Voltooid deelwoord sterk ww
Vul de juiste vorm van haben of sein in (Präsens!) en het voltooid deelwoord van het sterke werkwoord
Schrijf alle ww met kleine letter op met een spatie ertussen!

Slide 14 - Slide

ww: essen
......ihr Pizza .......?

Slide 15 - Open question

ww: trinken
......du Cola ......?

Slide 16 - Open question

ww: gehen
Er .....um 8 Uhr zur Schule ......

Slide 17 - Open question

ww: bleiben
Die Kinder (mv) .....in der Nähe .......

Slide 18 - Open question

ww: fahren
Anna ....nach Berlin......

Slide 19 - Open question

C: ww haben + sein + werden in de verleden tijd (=Präteritum)
Vul het gevraagde ww in de verleden tijd in.

Slide 20 - Slide

Leer uit je hoofd:
haben (in de verleden tijd):
ich hatte
du hattest
er, sie, es hatte

wir hatten
ihr hattet
sie (mv),  Sie hatten

Leer uit je hoofd: 
sein (in de verleden tijd):
ich war
du warst
er, sie, es war

wir waren
ihr wart
sie (mv), Sie waren

Slide 21 - Slide

Leer uit je hoofd: 
ww werden (verleden tijd): 
ich wurde
du wurdest
er, sie, es wurde

wir wurden
ihr wurdet
sie (mv), Sie wurden
Leertip: 
Bij de werkwoorden "haben", "sein" en "werden" zijn de
ich en de er/sie/es-vorm hetzelfde (vetgedrukt). 
Ook de meervoudsvormen 
wir en sie/Sie zijn hetzelfde (vetgedrukt). 
Onthoud verder: 
du-vorm: st-uitgang
ihr-vorm: -t uitgang

Slide 22 - Slide

ww: sein
Ich .....gestern zu spät, sorry!

Slide 23 - Open question

ww: sein
Wir .......aber pünktlich!

Slide 24 - Open question

ww: haben
Du ......lange keinen Job.

Slide 25 - Open question

ww: werden
Oma ....voriges Jahr siebzig Jahre alt.

Slide 26 - Open question

ww: werden
Wie alt .....du denn vorige Woche?

Slide 27 - Open question

D: Getallen
Schrijf de getallen als woord in het Duits op.

Slide 28 - Slide

Opa ist (94) Jahre alt.

Slide 29 - Open question

Oma ist erst (85) Jahre alt.

Slide 30 - Open question

Roman hat (25) Preise gewonnen.

Slide 31 - Open question

Hast du (70) Paar Schuhe?

Slide 32 - Open question

Nein, es sind nur (60) Paar Schuhe.

Slide 33 - Open question

E: Kloktijden in het Duits- analoog en digitaal
Schrijf de gevraagde kloktijd eerst analoog en dan digitaal op, gescheiden door komma en 1 spatie

Slide 34 - Slide

Es ist (18 uur).

Slide 35 - Open question

Es ist (19.35 uur).

Slide 36 - Open question

Es ist (19.50 uur).

Slide 37 - Open question

Es ist (20.15 uur).

Slide 38 - Open question

Es ist (20.20 uur).

Slide 39 - Open question

Es ist (21.30 uur).

Slide 40 - Open question

Es ist (21.40 uur).

Slide 41 - Open question

F: Tijdsbepalingen
Vul de juiste tijdsbepaling in de zin aan. Kies uit:
  • um (alleen voor kloktijden, een tijdstip)
  • am (datum, dag van de week, dagdeel)
  • im (maand en seizoenen)
  • von....bis (tijdsduur). Vul in met een spatie ertussen!

Slide 42 - Slide

(In) Januar ist es oft kalt.

Slide 43 - Open question

Die Party dauert (van) 21 Uhr (tot) 2 Uhr nachts.

Slide 44 - Open question

Ich fliege (op) 26. Oktober nach Italien.

Slide 45 - Open question

Die Post kommt täglich (om) 11 Uhr.

Slide 46 - Open question

(Op) Samstag haben wir ein Fußballspiel.

Slide 47 - Open question

(in de) Herbst fallen die Blätter.

Slide 48 - Open question

Ik denk dat ik de stof begrijp, geef jezelf hiervoor een cijfer.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 49 - Poll

Leer ook alle woordjes goed! 

Slide 50 - Slide