geslacht bepalen en naamvallen

Was machen wir in dieser Stunde?
het geslacht van zelfstandige naamwoorden
herhaling naamval 4
introductie naamval 3
1 / 53
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Was machen wir in dieser Stunde?
het geslacht van zelfstandige naamwoorden
herhaling naamval 4
introductie naamval 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welche Grammatik gibt is in der nächsten Prüfung?
naamval 1/3/4 
der-Gruppe
ein-Gruppe
persoonlijk voornaamwoord

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Mannelijke persoons- en diernamen
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Veel onzijdige woorden in het Nederlands (het-woorden)
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

De namen van de dagen, de maanden, de jaargetijden en de windrichtingen:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

De meeste dingen die eindigen op –e:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Woorden die eindigen op -heit, -keit, -schaft, -ung, -ur, -ei, -ik, -ion, -tät:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

het wiel
_____ Rad
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Woorden die eindigen op –chen en –lein:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

de bestuurder
____ Fahrer
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

de politiek
____ Politik
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

het oosten
____ Osten
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

de haan
____ Hahn
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

de Lamp
____ Lampe
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

het boekje
_____Büchlein
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, von, seit, zu volgt ____
A
naamval 3
B
naamval 4

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Na de voorzetsels durch, für, ohne , um, bis volgt______
A
naamval 3
B
naamval 4

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

naamval 4
naamval 4 = naamval 1 m.u.v. mannelijk

m
den
einen
v
die
eine
o
das
ein*
mv
die
keine

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

naamval 3
mannelijk en onzijdig hebben dezelfde uitgang
geen verschil in uitgang tussen Der-Gruppe/ ein_Gruppe 

m
dem
einem
v
der
einer
o
dem
einem
mv
den
keinen

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Was hast du gegen ____ Mädchen (o)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Er fährt mit _____ Bahn (v)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Sie macht sich Sorgen um _____ Sohn.
A
ihren
B
ihre
C
ihres
D
ihr

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Seit wann ist er krank?
Seit _______ Woche (e)
A
eine
B
einer
C
einen
D
ein

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

zinsdeel en naamval
naamval 4: lijdend voorwerp
HIJ


naamval 3: meewerkend voorwerp
aan/voor HEM

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Was hast du [de kinderen] alles erzählt?
A
die Kinder onderwerp 1
B
den Kindern meewerkend voorwerp 3
C
die Kinder Lijdend voorwerp 4

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Ich habe [de] Bäcker einen zehn Euroschein gegeben.

A
1 onderwerp der
B
3 meewerkend voorwerp dem
C
4 Lijdend voorwerp den

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wo habe ich d____ Ausweis (m) hingelegt?

A
1 onderwerp der
B
3 meewerkend voorwerp dem
C
4 Lijdend voorwerp den

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Leg bitte das Buch neben d___
Handy (o)

A
B
Keuzevoorzetsel + tijdsbepaling +3 = dem
C
keuzevoorzetsel + ergens zijn +3 = dem
D
keuzevoorzetsel + ergens heen +4 = das

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Er sieht auf d____ Tachometer (m)
( kan ook onzijdig)

A
B
Keuzevoorzetsel + tijdsbepaling +3 = dem
C
keuzevoorzetsel + ergens zijn +3 = dem
D
keuzevoorzetsel + ergens heen +4 = den

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

A__ Montag haben wir Mathe, Englisch und Geschichte.

A
B
Keuzevoorzetsel + tijdsbepaling +3 = am
C
keuzevoorzetsel + ergens zijn +3 = am
D
keuzevoorzetsel + ergens heen +4 = an den

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Er wohhnt bei sein__ Großeltern (mV)
A
onderwerp seine
B
lijdend voorwerp seine
C
voorzetsel +3 seinen
D
voorzetsel +4 seine

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wir haben die Wohnung für ein__
Woche (v) gemietet.
A
onderwerp eine
B
lijdend voorwerp eine
C
keuzevoorzetsel einer
D
voorzetsel naamval 4 eine

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Kies uit: dein / deinem
Ist das dein… Buch (o)?

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Der Lehrer gibt _____Schüler ein Heft (o).
de

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Der Lehrer öffnet ____ Fenster. (o)
het

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Aussprache

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Erklärung: Vokale (klinkers)

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Umlaut

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Slide 39 - Video

This item has no instructions

jetzt du!

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Welche Aussprache ist richtig?
Kuh
A
oe
B
uu

Slide 41 - Quiz

du
Welche Aussprache ist richtig?
hören
A
o
B
eu
C
oi
D
oo

Slide 42 - Quiz

Wörter
Welche Aussprache ist richtig?
Mädchen
A
a
B
aa
C
e
D
ee

Slide 43 - Quiz

käse
Aussprache - Zischlaute

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Aussprache
Wie sagt man:

Kapitän
Sauer
Spaß
Spät


Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Aussprache
Wie sagt man:
Spaß
Spät
üben
Sein
Polizei
hören


Slide 46 - Slide

This item has no instructions

"g" - "ch"
de "g" klinkt als Engelse "g" > goodluck - Gutemorgen

ch
na "a - o u of au" (AUTO) klinkt de "ch" hard (ach-laut): lachen
na andere klanken zacht (ich-laut): Milch, leicht


Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Ich-Laut
Ach-Laut
Nacht
Tochter
Töchter
München
leicht
brauchen
Rechnung
Handtuch

Slide 48 - Drag question

This item has no instructions

  1. groß
  2. gern
  3. Gemüse
  4. Grünkohl
  5. Gurke
  6. Geburtstag
  7. Honig
  8. wenig
  9. wichtig
  10. ruhig
  11. zwanzig
  12. dreißig 
  1. ich
  2. acht
  3. Milch
  4. Pech
  5. auch
  6. Buch
  7. Lachs
  8. Wachs
  9. Fuchs
  10. Ochs
  11. sechs
  12. Wachs 
Aussprache g & ig
Aussprache ch & chs

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Welche Aussprache stimmt?
A
Ost-Deutschland nennt man auch DDR.
B
BRD bedeutet: Bundes Republik Demokratie
C
West-Deutschland nennt man auch DDR
D
DDR bedeutet: Die Deutsche Republik

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

Aussprache
  • Ich-Laut & Ach-Laut

  • ch nach a, o, u und au --> Ach-Laut
  • ch nach andere Vokale (klinkers) und Konsonanten (medeklinkers)  --> Ich-Laut (zachte g)

Slide 51 - Slide

This item has no instructions

Ach-Laut
De harde 'g'

Na een a, o, u of au

Voorbeelden:
auch
Knochen
machen





 



Ich-Laut
De zachte/Limburgse 'g'

De rest

Voorbeelden:
nicht
leicht
Mädchen

Slide 52 - Slide

This item has no instructions

Jetzt du!

Slide 53 - Slide

This item has no instructions