Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1
This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Wat is een basisbehoefte?
A
Alles waarmee je in je behoeften kunt voorzien.
B
Alles wat je echt nodig hebt om te kunnen leven.
C
Alles wat je leven leuker of makkelijker maakt.
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben.
Slide 5 - Quiz
Basisbehoefte
Overige behoefte
drinken
onderdak
tablet
vakantie
Slide 6 - Drag question
Schrijf de cijfers 1 en 2 onder elkaar. Lees de zinnen. Vul achter ieder cijfer het juiste woord in. Het ruilen van spullen is (1) _______________ ruil. Iets ruilen voor geld is (2) _______________ ruil.
Slide 7 - Open question
Welke zinnen gaan over directe ruil? Kies de twee juiste antwoorden.
A
Op internet bestel je een nieuw boek dat je betaalt met iDEAL.
B
Omdat je hebt geholpen met schilderen mag je mee naar de bioscoop.
C
Je rekent je nieuwe T-shirt af met je pinpas.
D
Je vriend en jij ruilen games met elkaar.
Slide 8 - Quiz
Wat zijn diensten?
A
Niet-tastbare producten. Iemand doet iets voor jou.
B
Niet-tastbare producten. Voorwerpen die je kunt aanraken.
C
Tastbare producten. Iemand doet iets voor jou.
D
Tastbare producten. Voorwerpen die je kunt aanraken.
Slide 9 - Quiz
Schrijf de nummers 1-2-3 onder elkaar. Lees de zinnen. Vul achter elk cijfer het juiste woord in. Een consument is iemand die (1) _______________ of (2) _______________ koopt om in zijn eigen (3) _______________ te voorzien.
Slide 10 - Open question
Soms gaat het slecht met de economie. Hierdoor kunnen winkels en fabrieken hulp nodig hebben. Vaak vraagt de regering dan aan consumenten om meer geld uit te geven.
Leg uit waarom dit winkels en fabrieken kan helpen.
Slide 11 - Open question
Welke conclusie past bij deze bron?
A
Boeren verkopen meer aan supermarkten.
B
Consumenten letten meer op gezond voedsel.
C
Directe ruil nam toe in de coronatijd.
D
In coronatijd hadden boeren weinig klanten.
Slide 12 - Quiz
Noteer het geldbedrag op de juiste manier: 599,-
Slide 13 - Open question
Noteer het geldbedrag op de juiste manier: € 112.75
Slide 14 - Open question
Rond het geldbedrag op de juiste manier af: €45,67832
Slide 15 - Open question
Rond het geldbedrag op de juiste manier af: €23,45321
Slide 16 - Open question
Rond het geldbedrag op de juiste manier af: €19,42967283
Slide 17 - Open question
Rond het geldbedrag op de juiste manier af: €11,22145
Slide 18 - Open question
Je hebt boodschappen gedaan en komt met de volgende producten thuis: – spaghetti € 0,69 – gehakt € 1,89 – pastasaus € 2,15 Bereken de gemiddelde prijs van de gekochte producten.
Slide 19 - Open question
Tips
Lees en bekijk nog eens de leerstofen het rekenblad over het gemiddelde uitrekenen. Vraag hulp als het het niet begrijpt.
Maak de herhalingsopdrachten van paragraaf 1.1. Kijk de opdrachten na en verbeter je antwoorden.
Doe de oefentoets nog eens en kijk of je jezelf kunt verbeteren.