1ste jaar t/m 3e periode

Bij welke zorgvragers moet je extra letten op smetten?
1 / 19
next
Slide 1: Open question
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bij welke zorgvragers moet je extra letten op smetten?

Slide 1 - Open question

Waardoor komt de kleur bij een zwarte wond?
A
door opgedroogd bloed
B
door afgestorven weefsel
C
door natte wondranden
D
door een goede wondgenezing

Slide 2 - Quiz

Wat is het doel bij het verzorgen van de gele wond?
A
Beschermen van het gele beslag
B
Reinigen -> bacteriën en/of debris (geel beslag) verwijderen
C
Reinigen -> necrose verwijderen
D
Beschermen van het afgestorven weefsel

Slide 3 - Quiz

Waarom kan een zorgvrager met een complexe wond in een sociaal isolement raken?

Slide 4 - Open question

Welke psychische klachten kan een zorgvrager krijgen met een wond?

Slide 5 - Open question

Een contractuur ontstaat wanneer een gewricht langdurig in een bepaalde stand blijft staan, waardoor er een verkorting van de spieren en pezen kan ontstaan.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Een spitsvoet is een voorbeeld van een contractuur
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Wat kan jij als VZ'er doen om contracturen te voorkomen of om erger te voorkomen?

Slide 8 - Open question

waarom gebruikt iemand met reuma vaak bestek met een dikkere handgreep?

Slide 9 - Open question

Wie schakel je in als een zorgvrager aanpassingen nodig heeft om zelfstandig te kunnen eten?

Slide 10 - Open question

wanneer heeft iemand koorts?

A
36,5 en 37, 5 graden
B
39 graden en hoger
C
lager dan 36,5
D
38 en hoger

Slide 11 - Quiz

een koude rilling bestaat uit drie stadia:
- koude stadium
- warmte stadium
- transpiratie stadium
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Wat is een ander woord voor transfer
A
Verplaatsing
B
Logistiek rondom zorgvrager
C
Tilliften
D
De route van het eten uit keuken naar zorgvrager

Slide 13 - Quiz

Het gebruik van een tillift moet altijd in het zorgdossier staan
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Op welke afbeelding zie je een actieve tillift
A
B

Slide 15 - Quiz


Wanneer gebruik je een
actieve tillift?
A
A. Wanneer je de cliënt naar een andere verdieping wilt verplaatsen
B
B. Wanneer de cliënt mee kan helpen bij het verplaatsen
C
C. Wanneer de cliënt niet kan begrijpen wat je zegt
D
D. Wanneer je de cliënt wilt activeren om meer te bewegen

Slide 16 - Quiz

Als je de zorgvrager uit de rolstoel haalt met de actieve tillift moet je de tillift op de rem zetten
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Wat moet je doen als de patiënt niet uit bed kan en je zijn bed toch moet opmaken?
A
De patiënt toch uit bed halen met bijv. een tillift
B
De patiënt op een rolstoel zetten en even laten wachten
C
Het bed opmaken met een andere verzorgende
D
Een papegaai gebruiken

Slide 18 - Quiz


Voor welke tillift hoeft een zorgvrager geen steunfunctie meer te hebben?
A
Actieve tillift
B
Passieve tillift

Slide 19 - Quiz