Basiskennis- Gegensätze, Großschreibung, Adjektive, Zeichensetzung

Lernziel
  1. Je weet wanneer je gebruik moet maken van de "Großschreibung".
  2. Je kan interpunctie toepassen.
  3. Je kan een "Adjektiv" herkennen in en zin.
  4. Je kan "Gegensätze" juist toepassen.
  5. Allgemeine Info
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lernziel
  1. Je weet wanneer je gebruik moet maken van de "Großschreibung".
  2. Je kan interpunctie toepassen.
  3. Je kan een "Adjektiv" herkennen in en zin.
  4. Je kan "Gegensätze" juist toepassen.
  5. Allgemeine Info

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Interpunctie - komma
In het Duits staat tussen een hoofdzin en een bijzin altijd een komma - voor het voegwoord.
Bijvoorbeeld: 
  • Sie blieb zu Hause, weil sie krank ist. 
  • Sie waren arm, aber glücklich. 

Slide 4 - Slide

Interpunctie - komma
In het Duits gebruik je de komma bij:
- scheiding tussen hoofd- en bijzin
- opsomming
- bij twee persoonsvormen die naast elkaar staan
- aanhef brief

Interpunctie wordt in de brief fout gerekend, als je hem verkeerd toepast.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Gegensätze
oft
heiß
immer
weniger
hektisch
schlecht
langweilig
früh
dunkel
ordentlich


      

spät
hell
spannend
selten
chaotisch
ruhig
mehr
kalt
nie
gut

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Das Adjektiv

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide