examentraining 1 A Zelfregulatei

Eiwitsynthese:
Je legt transcriptie en translatie uit, en hoe de genetische code in het DNA leidt tot de vorming van specifieke eiwitten.
Stofwisseling van cel en organisme:
Je legt de stofwisselingsroutes uit zoals glycolyse en de citroenzuurcyclus.

Doelen A zelfregulatie

1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Eiwitsynthese:
Je legt transcriptie en translatie uit, en hoe de genetische code in het DNA leidt tot de vorming van specifieke eiwitten.
Stofwisseling van cel en organisme:
Je legt de stofwisselingsroutes uit zoals glycolyse en de citroenzuurcyclus.

Doelen A zelfregulatie

Slide 1 - Slide

Eiwitsynthese: de begrippen
  transcriptie, translatie, mRNA, tRNA, rRNA, 
cytoplasma, ribosoom, golgi-systeem, (ruw) endoplasmatisch reticulum, 
coderende streng, afleesrichting, 
template/matrijsstreng, DNA-polymerase, 
tripletcode, codon, anticodon, startcodon, stopcodon

Slide 2 - Slide

Eiwitsynthese 
de organellen

  • Celkern
  • Ribosomen
  • Endoplasmatisch reticulum
  • Golgisysteem
  • Lysosoom, transportblaasje
BINAS 79D

Slide 3 - Slide

DNA
Hoe werkt de eiwitsynthese?
RNA
eiwit
ribosoom
transcriptie
translatie

Slide 4 - Drag question

celkern
cytoplasma
het DNA van de matrijsstreng wordt afgelezen.
RNA polymerase vormt een mRNA streng.
Het mRNA gaat naar de ribosomen
tRNA brengt de juiste aminozuren aan
Ribosomen lezen codons af

Slide 5 - Drag question

pak je binas 
DNA en RNA: 70A, 71 ABCM
Eiwitten en eiwitsynthese 67H, 71 DEGHJK
79D

Slide 6 - Slide

transcriptie & translatie aan elkaar uitleggen

Slide 7 - Slide

Transcriptie - translatie- eiwitsynthese
De transcriptie van DNA naar pre-mRNA vindt plaats in de 5’ naar 3’ richting. 



Slide 8 - Slide

Transcriptie 
De transcriptie van DNA naar pre-mRNA vindt plaats in de 5’ naar 3’ richting. 
 RNA-polymerase beweegt langs de DNA-matrijs  van 3’ naar 5’ 
en nucleotiden worden toegevoegd aan het groeiende pre-mRNA molecuul in de 5’ naar 3’ richting.

Slide 9 - Slide

maak vraag 16 X chromosomale inactivatie 2017 tijdvak 2
Waar ligt het 5’ uiteinde van het Xist-RNA?
En waar liggen de 5’ uiteindes
van het DNA?

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

pak je Binas
stofwisseling 68, 69, 90A

Slide 14 - Slide

BINAS 68A:
Hoeveel ATP levert de oxidatieve fosforylering (eindoxidatie) op?
A
2 ATP
B
4 ATP
C
34 ATP
D
36 ATP

Slide 15 - Quiz

In BiNaS 68D is een membraan getekend (hier vindt de oxidatieve fosforylering plaats). Hoe heet deze membraan?
A
buitenmembraan
B
binnenmembraan
C
cristae
D
matrix

Slide 16 - Quiz

<- glycolyse

<- 1. decarboxylering


<- 2. citroenzuurcyclus


<- 3. oxidatieve fosforylering

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

<- glycolyse

<- 1. decarborylering


<- 2. citroenzuurcyclus


<- 3. oxidatieve fosforylering

Slide 19 - Slide

<- glycolyse

<- 1. decarborylering


<- 2. citroenzuurcyclus


<- 3. oxidatieve fosforylering

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Stofwisseling cel

Organellen

Endoplasmatisch  Reticulum (ER)
Herberging ribosomen (ruw ER) en transport van eiwitten
Golgi systeem
Aanpassen eiwitten
Opslag van eiwitten
Vorming van transportblaasjes
Lysosomen
Vertering afvalstoffen



Slide 22 - Slide

Stofwisseling organisme

Bloedsomloop


Slide 23 - Slide

Stofwisseling organisme

Werking van het hart aan elkaar uitleggen



Slide 24 - Slide

Stofwisseling organisme

Bloed en lymfevatenstelsel

Bloedplasma wordt door wand van haarvaten geperst --> weefselvloeistof

Dit stroomt door de weefsels 
Opname van voedingsstoffen en afgifte afvalstoffen door de cellen
Grootste deel weer terug naar de haarvaten
Rest in lymfevat --> lymfe
Lymfe via omweg weer in de bloedbaan



Slide 25 - Slide

Stofwisseling organisme

Werking zenuwcel


1- Membraan van zenuwcel wordt geprikkeld
2- Als drempelwaarde is bereikt: actiepotentiaal ontstaat
3- Neurotransmitters komen vrij
- Stimulerende neurotransmitter: depolarisatie
- Remmende neurotransmitter: hyperpolarisatie

De sterkte van de impuls (actiepotentiaal) is altijd gelijk
De impulsfrequentie hangt af van de sterkte van de prikkel
 

Slide 26 - Slide

Werking zenuwcel


Actiepotentiaal: plaatselijke omkering membraanpotentiaal

Rustpotentiaal
Als prikkel groot genoeg is: drempelwaarde bereikt
Depolarisatie: Na+ poorten open: Na+ diffundeert cel in --> binnenkant cel wordt positief
Repolarisatie: Na+ poorten gaan dicht, K+ poorten gaan open --> K+ naar buiten
Hyperpolaristatie: K+ poorten sluiten langzaam --> extra K+ naar buiten dus nog groter potentiaal verschil
 

Slide 27 - Slide

Stofwisseling organisme

Ademhaling

Principe inademen
Borstkas wordt groter --> lagere druk in de longen  lucht stroomt longen in.

Principe uitademen
Borstkas wordt kleiner --> hogere druk in de longen  lucht stroomt de longen uit.

Borstademhaling: ribben worden opgetild/zakken omlaag
Buikademhaling: middenrif omlaag/omhoog

Slide 28 - Slide

Stofwisseling organisme

Nieren

In nefronen:
Vorming voorurine:
In haarvaten in kapsel van Bowman
Ultrafiltratie
Voorurine
Terugresorptie
In nierkanaaltje
Nuttige stoffen worden weer opgenomen in het bloed
Actief en passief transport
Urine blijft over
Via urineleiders afgevoerd naar de urineblaas




Slide 29 - Slide

Stofwisseling organisme

Gaswisseling

Slide 30 - Slide

Stofwisseling organisme

Ademhaling

Principe inademen
Borstkas wordt groter --> lagere druk in de longen  lucht stroomt longen in.

Principe uitademen
Borstkas wordt kleiner --> hogere druk in de longen  lucht stroomt de longen uit.

Borstademhaling: ribben worden opgetild/zakken omlaag
Buikademhaling: middenrif omlaag/omhoog

Slide 31 - Slide

Stofwisseling organisme

Verteringsstelsel

Slide 32 - Slide

Stofwisseling organisme

Lever

Functies:
Glucose regeling
Voortgezette assimilatie en dissimilatie
Vorming bloedeiwitten
Detoxificatie
Productie cholesterol
Vorming gal
Aanpassen aminozuren

Slide 33 - Slide