productiecapaciteit wordt bepaald door de kwantiteit en de kwaliteit van de meest schaarse productiefactor.
of arbeid of kapitaal
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
This lesson contains 24 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
paragraaf 3.3. aanbodkant
productiecapaciteit wordt bepaald door de kwantiteit en de kwaliteit van de meest schaarse productiefactor.
of arbeid of kapitaal
Slide 1 - Slide
arbeid als knelpunt
Y*= apt x Aa
Y* = productiecapaciteit
de arbeidsproductiviteit x beroepsbevolking (aanbod van arbeid)
Av = werkgelegenheid
Av = Y/apt
U = Aa-Av
Slide 2 - Slide
bestedingsevenwicht
W=EV=Y*
Volgens Keynes kan er inkomensevenwicht zijn terwijl de Y* niet volledig is benut.
Bijvoorbeeld bij onderbesteding is W=EV<Y*
Slide 3 - Slide
aan de slag
maak de opdrachten t/m 3.24
ik kom zo bij jullie terug.
Slide 4 - Slide
huiswerk
maken t/m 3.28
Slide 5 - Slide
week 7 les 1
Berekenen van de productiecapaciteit Y*
bestedingsevenwicht Y=Y* bereiken op 3 manieren
bespreken opgave 3.24 3.25 3.26 en 3.28
Slide 6 - Slide
Bestedingsevenwicht 3.24
De productiecapaciteit is volledig benut W=EV=Y*
Inkomensevenwicht bij Y= 180
Bereken Y* = apt x Aa dus 50 x 4,4 = 220 (miljard)
Av = Y/apt dus 180 mld/50.000 = 3,6 miljoen
Er is conjuncturele werkloosheid omdat de EV < Y*
U = 4,4 - 3.6 dus 0,8 miljoen dit is 18,2% van de beroepsbevolking
Slide 7 - Slide
opgave 3.25
Wanneer er sprake is van onderbesteding zal er conjuncturele werkloosheid zijn.
Als de Io toeneemt van 25 naar 35 is er bestedingsevenwicht en is er geen Uc (conjuncturele werkloosheid
Slide 8 - Slide
Hoe bereiken we bestedingsevenwicht?
Er is nu onderbesteding omdat Y=180 en Y*=220
I Verandering van de autonome consumptie = Co
ΔY=(1−c)1.(ΔCo+ΔIo)
Slide 9 - Slide
dus
ΔY=(1−0,75)1.(10)
De multiplier is 4 dus een toename van Co met 10 zal een toename van Y van 40 betekenen
Slide 10 - Slide
manier II
II verandering via de autonome Investeringen Io. De autonome investeringen hebben dezelfde multiplier. Dus zal een toename van I met 10 leiden tot een toename van Y met 40
ΔY=(1−c)1.(ΔCo+ΔIo)
Slide 11 - Slide
opdracht 3.28 manier III
III Verandering van de marginale consumptiequote = c
Y moet 220 worden. Je hebt nu 1 onbekende namelijk de c:
of gewoon invullen wat je weet dus:
Y = c.Y +Co +Io
220 = c.220 +20 +25 (c=0,795)
220=(1−c)1.(20+25)
Slide 12 - Slide
huiswerk
maken tot en met 3.33
Slide 13 - Slide
week 7 les 2
Grafisch de arbeidsmarkt weergeven
opdracht 3.32 bespreken
conjuncturele en structurele werkloosheid. (3.34)
Slide 14 - Slide
opgave 3.34
Slide 15 - Slide
opgave 3.32
In magister staat het antwoord.
We kijken er even samen naar.
Opvallend: productie wordt bepaald door de effectieve vraag. Stel dat het nationaal inkomen 360 (is ook de W) dan kunnen de mensen met dat inkomen 370 vragen. De vraag is groter dan het aanbod waardoor de productie omhoog moet. Wanneer is er inkomensevenwicht? Als W=EV
Dus bij Y= 0,75Y+40 + 60
Ye= 400
Slide 16 - Slide
Structurele werkloosheid
Slide 17 - Slide
Structurele werkloosheid
Deze werkloosheid wordt veroorzaakt door veranderingen aan de aanbodkant van de economie. Is dit het geval, dan spreek je van structurele werkloosheid.
Voorbeelden: door technologie, verplaatsen van productie naar het buitenland of als de werkzoekenden niet de geschikte opleiding hebben voor de banen die er zijn.
Als vermindering van de koopkracht leidt tot een daling van de vraag naar goederen en diensten, ontstaat er conjuncturele werkloosheid.
Slide 19 - Slide
Conjuncturele werkloosheid
Slide 20 - Slide
opgave werkloosheid
Gegeven: C = 0,75Y + 10
I = 20
Y = C + I
Bovenstaande grootheden zijn in miljarden euro’s
De beroepsbevolking is 4,5 miljoen arbeidsjaren
De arbeidsproductiviteit is € 40.000,-
De productiecapaciteit is € 160 miljard
1. Hoe hoog is de totale werkloosheid?
2. Splits deze werkloosheid in conjuncturele en structurele werkloosheid.
Slide 21 - Slide
antwoord
De werkgelegenheid is nationaal inkomen / apt. Dus 120 miljard / 40.000 = 3 miljoen arbeidsjaren
De totale werkloosheid is dan 4,5 miljoen – 3 miljoen = 1,5 miljoen arbeidsjaren
Het nationaal inkomen bedraagt 120 miljard, maar kan maximaal 160 miljard. bedragen. De conjuncturele werkloosheid bedraagt 4 miljoen – 3 miljoen = 1 miljoen arbeidsjaren.
Wanneer het nationaal inkomen (ev) 160 miljard zou bedragen wordt de productiecapaciteit volledig benut. De werkloosheid bedraagt in die situatie 4,5 – (160 miljard / 40.000) = 500.000 arbeidsjaren. Dit is de structurele werkloosheid. De oorzaak ligt niet bij de vraag (want die is al maximaal) maar bij het aanbod.