HA2 Oefenen vv of bwb?

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?

Slide 1 - Slide

Verschil vzv en bwb?

Slide 2 - Mind map

1. Wil jij je ontfermen (over de nieuwe brugklassers)?
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Quiz

Deze klas heeft altijd erg veel plezier (in het tekenlokaal).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Quiz

Mijn klasgenoten hebben wel vertrouwen (in hun mentor).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Quiz

Wij voetbalden vroeger altijd (op straat).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quiz

De rode brandweerauto staat (voor ons huis)
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Quiz

Het paard bleef stilstaan (voor de hindernis).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quiz

Hij hangt erg (aan zijn moeder).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 9 - Quiz

Ik reken dat wel uit (op de achterkant van het luciferdoosje).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quiz

De docent Nederlands heeft geen medelijden (met leerlingen die niet leren).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quiz

Extra oefenen?
Verdeel de zinnen in zinsdelen (gebruik de tekens) en ontleed deze zinnen volledig.

Slide 12 - Slide