This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Engelse grammatica en woordjes leren als een pro!
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoel van deze les
Aan het einde van deze les kun je Engelse grammatica en woordjes correct gebruiken in zinnen en gesprekken.
Slide 2 - Slide
Vertel de leerlingen wat ze kunnen verwachten van de les en wat ze zullen leren.
Wat weet je al over het leren van Engelse grammatica en woordjes?
Slide 3 - Mind map
This item has no instructions
Grammatica regels
Engelse grammatica is belangrijk om correcte zinnen te kunnen maken, zoals het gebruik van werkwoorden in de juiste tijd.
Slide 4 - Slide
Leg de belangrijkste grammaticaregels uit en geef voorbeelden van correct en incorrect gebruik.
Woordenschat
Het leren van Engelse woordjes is essentieel om basisgesprekken te kunnen voeren en teksten te begrijpen.
Slide 5 - Slide
Introduceer nieuwe woorden en laat de leerlingen oefenen met het gebruik ervan in zinnen.
Werkwoorden
Werkwoorden zijn belangrijk om acties en gebeurtenissen te beschrijven, zoals 'lopen', 'praten' en 'lezen'.
Slide 6 - Slide
Laat de leerlingen oefenen met het vervoegen van werkwoorden in verschillende tijden.
Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden beschrijven eigenschappen van personen, dingen en plaatsen, zoals 'mooi', 'groot' en 'warm'.
Slide 7 - Slide
Oefen het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden in zinnen en laat leerlingen nieuwe bijvoeglijke naamwoorden bedenken.
Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden zijn personen, dieren, dingen of ideeën, zoals 'hond', 'auto', 'huis' en 'liefde'.
Slide 8 - Slide
Laat leerlingen oefenen met het gebruik van zelfstandige naamwoorden in zinnen en laat hen nieuwe zelfstandige naamwoorden bedenken.
Vraagwoorden
Vraagwoorden worden gebruikt om vragen te stellen, zoals 'wie', 'wat', 'waar', 'wanneer' en 'waarom'.
Slide 9 - Slide
Laat leerlingen oefenen met het stellen van vragen met behulp van vraagwoorden en laat hen nieuwe vragen bedenken.
Oefenen
Oefen met het maken van zinnen en gesprekken met behulp van de geleerde grammatica en woordenschat.
Slide 10 - Slide
Laat leerlingen in groepjes werken en stimuleer hen om zoveel mogelijk nieuwe woorden en grammaticaregels toe te passen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 11 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 12 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 13 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.