Staatsinrichting oefentoets zelf nakijken

Staatsinrichting: oefentoets

  • Je kunt de bronnen vergroten door er op te tikken. 
  • Na het maken lever je de toets in en kijkt je docent deze na.
  • Daarna zet je docent de toetsinzage open en kun je je antwoorden vergelijken met het antwoordmodel. 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Staatsinrichting: oefentoets

  • Je kunt de bronnen vergroten door er op te tikken. 
  • Na het maken lever je de toets in en kijkt je docent deze na.
  • Daarna zet je docent de toetsinzage open en kun je je antwoorden vergelijken met het antwoordmodel. 

Slide 1 - Slide

In 1844 diende minister Thorbecke een voorstel in om de grondwet te wijzigen. Koning Willem II wees dit voorstel af. Een paar jaar later veranderde de koning van mening en gaf hij alsnog de opdracht om de grondwet te wijzigen.
 Geef een reden waarom koning Willem II een paar jaar later alsnog de opdracht gaf om de grondwet te wijzigen.

Slide 2 - Open question

Thorbecke was al vóór 1848 lid van de Tweede Kamer. Hij had verschillende ideeën. Zo wilde hij de grondwet wijzigen, waardoor rijke burgers meer invloed kregen op het bestuur van het land. Ook wilde hij dat er meer spoorlijnen kwamen om de infrastructuur te verbeteren.
Welke begrippen passen bij de ideeën van Thorbecke?
A
liberalisme + industrialisatie
B
liberalisme + pacificatie
C
socialisme + industrialisatie
D
socialisme + pacificatie

Slide 3 - Quiz

De historicus heeft een duidelijke mening over de plaats van het standbeeld.
1. Geef een argument voor de mening van de historicus dat juist Thorbecke een standbeeld verdient vóór het parlementsgebouw. 2. Geef een politieke reden waarom koning Willem III het standbeeld niet vóór het parlementsgebouw wilde hebben.

Slide 4 - Open question

De Luxemburgse kwestie leidde tot een politieke crisis in Nederland. De begroting van Buitenlandse Zaken werd afgekeurd.
Wie keurden de begroting af? En bij welke taak hoort het afkeuren van de begroting?
A
ministers/controlerende taak
B
ministers/uitvoerende taak
C
parlementsleden/controlerende taak
D
parlementsleden/uitvoerende taak

Slide 5 - Quiz

Welke twee grondrechten in de Grondwet van 1848 werden zowel door katholieken als door protestanten belangrijk gevonden? Schrijf alleen de nummers op.

Slide 6 - Open question

In Nederland kennen we scheiding der machten. Koppel de juiste macht aan de juiste instelling. 
Rechters
Regering
Tweede Kamer
wetgevende macht
uitvoerende macht
rechtsprekende macht

Slide 7 - Drag question

Toon aan dat de bewering juist is.
Doe dit door:
- eerst aan te geven welke macht de burgemeester óók heeft als lid van de Tweede Kamer,
- en vervolgens een argument te geven waarom het beter zou zijn als de burgemeester niet tegelijk Kamerlid was.

Slide 8 - Open question

1. De Tweede Kamer stemt over de Rijksbegroting. 
2. Een Tweede Kamercommissie ondervraagt een persoon onder ede. 
3. Een Tweede Kamerlid dient een wetsvoorstel in. 
4. Een Tweede Kamerlid stelt een wetswijziging voor. 
5. Een Tweede Kamerlid stelt mondeling een vraag aan de minister. 
a. recht om een motie in te dienen 
b. recht van amendement 
c. recht van budget 
d. recht van enquête 
e. recht van initiatief 
f. recht van interpellatie 

Slide 9 - Drag question

Het Kamerlid stelt voor om gebruik te maken van een recht van de Tweede Kamer.
 Welk recht wordt bedoeld?

Slide 10 - Open question

In 1896 diende de regering een wetsvoorstel in om meer mensen kiesrecht te geven. Er waren Kamerleden die dit wetsvoorstel niet ver genoeg vonden gaan. Daarom wilden zij het voorstel op enkele onderdelen wijzigen.
Van welk recht maken de Kamerleden gebruik als zij het voorstel willen wijzigen?
A
van het recht van amendement
B
van het recht van budget
C
van het recht van initiatief
D
van het recht van interpellatie

Slide 11 - Quiz

In 1887 werd op verzoek van de Tweede Kamer een groot onderzoek gedaan naar de ‘sociale kwestie’. Hierbij maakte de Tweede Kamer gebruik van een recht.
Welk recht wordt bedoeld?
A
recht van budget
B
recht van interpellatie
C
recht van enquête
D
recht van initiatief

Slide 12 - Quiz

In de jaren zestig van de vorige eeuw werd er gedemonstreerd voor het wettelijk recht op abortus. Dit leidde in 1970 tot het initiatiefwetsvoorstel voor een abortuswet. Pas in 1984 trad de wet officieel in werking.
Sleep de vinkjes naar het juiste antwoord.
1 De mensen die het initiatiefwetsvoorstel deden waren lid van de ... (Eerste Kamer / Tweede Kamer / Provinciale Staten).
2 Pas na goedkeuring door de ... (Eerste Kamer / Tweede Kamer / regering) kon de wet worden ondertekend.

Slide 13 - Drag question

coalitie
formatie
interpellatie
regeerakkoord

Slide 14 - Drag question

Naar aanleiding van welke gebeurtenis is het bericht geschreven?
A
de invoering van het algemeen kiesrecht
B
de invoering van het Caoutchouc-artikel
C
de invoering van het censuskiesrecht
D
de invoering van het passief kiesrecht

Slide 15 - Quiz

Bij welke verkiezingen hoort de bron?
A
bij indirecte verkiezingen op lokaal niveau
B
bij indirecte verkiezingen op provinciaal niveau
C
bij rechtstreekse verkiezingen op lokaal niveau
D
bij rechtstreekse verkiezingen op provinciaal niveau

Slide 16 - Quiz

Welke vorm van kiesrecht was er bij deze verkiezingen?

Slide 17 - Open question

In de loop van de Tweede Wereldoorlog werd in Nederland maar één politieke partij toegestaan.
 Welk klassiek grondrecht werd daarmee geschonden?

Slide 18 - Open question

In de bron wordt door de minister een uitbreiding van het kiesrecht voorgesteld.
 Welke uitbreiding van het kiesrecht wordt bedoeld: caoutchouc of
census? Verklaar je antwoord met behulp van de bron.

Slide 19 - Open question

Nederland heeft verschillende kiesstelsels gehad. In welk kiesstelsel hebben kleinere partijen een grotere kans om een zetel te veroveren: in het districtenstelsel of in het stelsel van evenredige vertegenwoordiging? Leg je antwoord uit.

Slide 20 - Open question

De tekening kan gebruikt worden om een historisch verschijnsel uit de eerste helft van de twintigste eeuw in Nederland uit te leggen.
 Welk verschijnsel wordt bedoeld en wat hield dit in?

Slide 21 - Open question

Combineer de juiste uitspraak met de juiste leider.
Hij werd de leider van de ‘kleine luyden’ genoemd, de man die de emancipatie van eenvoudige gelovigen op gang bracht.
Zij was voorvechtster van het vrouwenkiesrecht. Bij de indiening van het wetsvoorstel voor vrouwenkiesrecht werd voorgesteld om de wet
naar haar te noemen.
Hij was de eerste katholieke geestelijke die Tweede Kamerlid werd.
Na zijn politieke loopbaan vertrok hij naar Rome. Daar is hij begraven op een katholiek kerkhof.
Troelstra
Thorbecke
Schaepman
Drücker
Kuyper
Jacobs

Slide 22 - Drag question

Op de tekening staan twee politieke leiders afgebeeld. Welke titel past bij de tekening?
A
Kuyper en Schaepman werken samen om confessionele doelen te bereiken.
B
Kuyper en Thorbecke werken samen om confessionele doelen te bereiken.
C
Schaepman probeert Kuyper tegen te werken omdat zijn politiek te christelijk is.
D
Schaepman probeert Thorbecke tegen te werken omdat zijn politiek te christelijk is.

Slide 23 - Quiz

De tekenaar laat Kuyper tegen zijn zin meelopen in een demonstratie. Toch loopt Kuyper mee, want hij hoopt hiervoor in ruil iets terug te krijgen. Aan wie geeft Kuyper steun en in ruil waarvoor?
A
Hij geeft steun aan de protestanten in ruil voor het passief vrouwenkiesrecht.
B
Hij geeft steun aan de protestanten in ruil voor het systeem van evenredige vertegenwoordiging.
C
Hij geeft steun aan de socialisten in ruil voor volledige financiering van het bijzonder onderwijs.
D
Hij geeft steun aan de socialisten in ruil voor het algemeen kiesrecht.

Slide 24 - Quiz

1. Geef een argument waarom de partijleider het eens is met het voorstel om de leerplicht in te voeren.
2. Geef ook een argument waarom het inkomen van de arbeiders afneemt door invoering van de leerplicht.

Slide 25 - Open question

Welke twee onderdelen zijn in de nieuwe Grondwet van 1917 voor het eerst opgenomen? Schrijf alleen de nummers op.

Slide 26 - Open question

De schrijver is bezorgd over een bepaalde ontwikkeling in de Nederlandse rechtsstaat.
Welke ontwikkeling vindt de schrijver zorgelijk?

A
Dat Kamerleden geen maatregelen willen op het gebied van terrorisme.
B
Dat Kamerleden zich steeds meer gaan bemoeien met de rechtspraak.
C
Dat rechters steeds vaker hun uitspraken moeten laten controleren door de Kamerleden.
D
Dat rechters te weinig rekening houden met de mening van burgers bij rechtszaken.

Slide 27 - Quiz

Zet deze ontwikkelingen in het Staatsrecht op volgorde van vroeger naar later.
1
2
3
4
5
De invoering van ministeriële verantwoordelijkheid. 
De regering wordt de door de Tweede Kamer gedwongen ontslag te nemen na de Luxemburgse Kwestie
De Schoolstrijd wordt opgelost. 
Vrouwen krijgen actief kiesrecht. 
De eerste politieke partij, de ARP, wordt opgericht. 

Slide 28 - Drag question

De tekenaar wil met de spotprent een politieke boodschap duidelijk maken.
 Bij welke politieke stroming past de boodschap: feminisme, liberalisme of socialisme?
 Geef aan waaruit blijkt dat het om die politieke stroming gaat. Doe dit met behulp
van een onderdeel uit de bron.
Doe het zo:
politieke stroming: ... (kies uit: feminisme / liberalisme / socialisme) De politieke
stroming blijkt uit ... (noem onderdeel van de bron).

Slide 29 - Open question

Sommige Nederlanders vinden dat Nederland het lidmaatschap van de EU moet opzeggen. Zij vinden dat de EU te veel invloed heeft op de Nederlandse wetgeving. Volgens hen zou de regering de Nederlanders moeten vragen wat zij vinden van het opzeggen van het lidmaatschap van de EU.
Welk begrip past bij het vragen naar de mening van de Nederlanders?
A
verzuiling
B
evenredige vertegenwoordiging
C
referendum
D
caoutchouc artikel

Slide 30 - Quiz

In 1897 begon een onderzoek naar de toestand van woningen in het centrum
van Amsterdam. Vlak na dit onderzoek werd de Woningwet aangenomen. Veel
liberalen stemden vóór de invoering van deze wet, hoewel dit eigenlijk niet paste
bij hun ideeën.
 Geef een reden waarom de Woningwet eigenlijk niet paste bij de ideeën van veel liberalen.
 Geef, met behulp van de bron, een verklaring waarom veel liberalen toch vóór de Woningwet gestemd hebben.

Slide 31 - Open question

Een omschrijving van een politiek leider:
Deze persoon richtte de eerste politieke partij in Nederland op. Hij was eerst Tweede Kamerlid en later minister-president. Hij vond het belangrijk dat het geloof een rol zou spelen in het bestuur van het land. Zijn aanhangers werden de ‘kleine luyden’ genoemd.
Noem de naam van de politiek leider die beschreven wordt.

Slide 32 - Open question

Bij welke politieke stroming past de boodschap van de politieke prent? Licht je antwoord toe met behulp van de bron.

Slide 33 - Open question

In de bron wordt verwezen naar ‘dit onmisbare politieke wapen’. Dit ‘politieke wapen’ hoort te staan op de plaats van de stippellijn.
 Welk politieke wapen wordt bedoeld?

Slide 34 - Open question

Hitler had een algemeen bevel gegeven om alle verzetsmensen die op heterdaad betrapt waren, direct te executeren. Daarom werden de
23 mannen, die werkten voor de verzetskrant Trouw, doodgeschoten in Kamp Vught.
Welke conclusie naar aanleiding van deze gebeurtenis is juist?
Deze gebeurtenis laat zien dat:
A
er geen sprake is van een scheiding van machten.
B
er sprake is van een rechtsstaat.
C
er sprake is van klassieke grondrechten.
D
er sprake is van sociale grondrechten.

Slide 35 - Quiz