Unidad 5+6 grammatica

Unidad 5+6 grammatica
1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

Unidad 5+6 grammatica

Slide 1 - Slide

Perífrasis verbales
1) seguir + gerundio                  doorgaan met
2) llegar a + infinitivo                bereiken
3) ponerse a + infinitivo          beginnen te doen
4) volver a + infinitivo               weer oppakken / opnieuw doen
5) llevar + tijd + gerundio        al een tijd aan het doen zijn 
6) pasar + tijd + gerundio       al een tijd aan het doen zijn, en                                                                     heel intensief/uitvoerig

Slide 2 - Slide

Pronombres posesivos
- haced y corregid: LE p. 37, ej. 1,2,3,4

- estudiad: LT p. 222

Slide 3 - Slide

Pronombres posesivos
Ejemplos:

¿De quién es este estuche? Es el mío o el tuyo?
Van wie is deze etui? Is het die van mij of die van jou?

¿Me dejas tus libros? He olvidado traer los míos.
Mag ik je boeken lenen? Ik ben die van mij vergeten.

Slide 4 - Slide

Pluscuamperfecto: uso
Deze tijd gebruik je als er twee gebeurtenissen in het verleden zijn gebeurd, waarbij er één eerder gebeurde dan de andere. De eerdere staat in de Pluscuamperfecto, de latere vaak in de Indefinido.

> Cuando llegué a casa, mi padre ya había preparado la cena. Toen ik thuiskwam, had mijn vader het avondeten al gemaakt.

Slide 5 - Slide

Pluscuamperfecto: formas
IMPERFECTO VAN 'HABER' + VOLTOOID DEELWOORD
había                 hablado / trabajado / limpiado
habías               vivido / mentido / cumplido
había                 comido / bebido / aprendido / sido
habíamos        hecho / escrito / visto / vuelto / dicho / frito / roto
habíais              abierto / puesto / devuelto / descubierto
habían               etc.

Slide 6 - Slide

Participios irregulares
Onregelmatige voltooid deelwoorden

abrir abierto - descubrir descubierto - volver vuelto - devolver devuelto

decir dicho - hacer hecho - morir muerto - poner puesto  

leer leído - creer creído

ver visto - escribir escrito - freír frito - romper roto
!

Slide 7 - Slide

Subjuntivo: uso
Dit is een werkwoordsvorm voor het uitdrukken van een wens, hoopgevoel, verbod, adviestwijfel, angst, bezorgdheid en hypothetische/onzekere mogelijkheid. Na onderstaande woorden volgt vaak een subjuntivo (er zijn er meer!)
> Ojalá que + subjuntivo
> Espero que + subjuntivo 
> Me da miedo que + subjuntivo 
> hoofdzin + para que + subjuntivo 
Let op! De subjuntivo is géén tijd, maar een wijs!

Slide 8 - Slide

Subjuntivo: verbos regulares
Om een regelmatig werkwoord te vervoegen in de Subjuntivo, wissel je de uitgangen. Werkwoorden op -ar krijgen de uitgangen van de werkwoorden op -er. Die op -er en -ir krijgen de uitgangen van de werkwoorden op -ar. Let op: ik = hij-vorm.

Ojalá que pueda encontrar el restaurante. Hopelijk kan ik/hij/zij het restaurant vinden. (hoop)

Slide 9 - Slide

Subjuntivo: formas regulares
hablar
comer
vivir
yo
hable
coma
viva
hables
comas
vivas
él/ella/usted
hable
coma
viva
nosotros
hablemos
comamos
vivamos
vosotros
habléis
comáis
viváis
ellos/ellas/ustedes
hablen
coman
vivan

Slide 10 - Slide

Subjuntivo: yo-irregular
Bij  werkwoorden met een onregelmatige ik-vorm:

  1. Neem je de ik-vorm van de Presente Indicativo.
  2. Knip je de uitgang -o eraf.
  3. Voeg je de Subjuntivo-uitgangen toe. Zie vorige slide.

> ¡Que tengas buen día! Fijne dag! (wens)



 

Indicativo = normale vorm,
tegenovergestelde van Subjuntivo

Slide 11 - Slide

Subjuntivo: cambio de raíz
Bij  werkwoorden 
met een 
klinkerwisseling in 
de stam heb je 
diezelfde 
klinkerwisseling 
óók in de Subjuntivo.

Slide 12 - Slide

Subjuntivo: klankverandering





> Tengo miedo de que la tienda cierre pronto. Ik ben bang dat de winkel snel sluit. (angst)
cerrar
poder
cierre
cierres
cierre
cerremos
cerréis
cierren
pueda
puedas
pueda
podamos
podáis
puedan

Slide 13 - Slide

Subjuntivo: -car,-zar,-gar





> Espero que mis amigos lleguen a tiempo. Ik hoop dat mijn vrienden op tijd komen. (hoop)
comunicar
organizar
llegar
comunique
comuniques
comunique
comuniquemos
comuniquéis
comuniquen
organice
organices
organice
organicemos
organicéis
organicen
llegue
llegues
llegue
lleguemos
lleguéis
lleguen

Slide 14 - Slide

Subjuntivo: ser, estar, haber
g





> Espero que la fiesta sea divertida, haya mucha gente y el pastel esté rico. Ik hoop dat het feestje leuk is, er veel mensen zijn, en de taart lekker is. (hoop)
ser
estar
haber
sea
seas
sea
seamos
seáis
sean
esté
estés
esté
estemos
estéis 
estén
haya
hayas
haya
hayamos
hayáis
hayan

Slide 15 - Slide

Ser/Estar
SER
 bij een eigenschap
 afkomst
 tijd en datum
 beroep
ESTAR  
gevoelens/emoties
gezondheid
toestand
ligging van plaatsen
ZIJN
Donostia es una ciudad muy bonita.
La ciudad está cerca de la frontera con Francia.

Slide 16 - Slide

Ser/Estar
Sommige bijvoeglijk naamwoorden veranderen van betekenis naar gelang ze met ser of met estar gaan: 

El alumno es listo (is slim).
El alumno está listo (is klaar).

Slide 17 - Slide