grammar recap SO 1

grammar 
recap 
Toetsweek 1


2M
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

grammar 
recap 
Toetsweek 1


2M

Slide 1 - Slide

Grammar:
  • Present simple vs present continuous
  • negative prefixes
  • Modifying adverbs

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welke tijd geeft aan dat je nu iets aan het doen bent?
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 6 - Quiz

Welke tijd geeft aan dat je iets regelmatig doet of dat iets een feit is?
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 7 - Quiz

I ___ TV every day.
A
watch
B
am watching

Slide 8 - Quiz


My little brother never ___ his room.
A
cleans
B
is cleaning

Slide 9 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden voor de present continuous?
A
(right) now, at the moment
B
already, yet, since, for, just
C
last week, in 1962, three years ago
D
always, ever, never, often, usually, every day

Slide 10 - Quiz

Present simple vs Present continuous
The school bag weighs 8 kgs. It ________ (be) very heavy.
A
is
B
is being
C
was
D
are

Slide 11 - Quiz

Present simple vs Present continuous
__________ (he / watch) the news regularly?

A
Does he watch
B
Is he watching
C
Watch he
D
Watches he

Slide 12 - Quiz

Present simple vs Present continuous
You always _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving
C
is arriving
D
arrives

Slide 13 - Quiz

Present simple vs Present continuous
Every Sunday we _______ (visit) our grandparents.
A
are visiting
B
visits
C
visiting
D
visit

Slide 14 - Quiz

Negative prefixes
Negatieve voorvoegsels

Woorden in het Nederlands met a-, tegen-, anti-, on(t)- in-, niet- en -loos drukken een ontkenning uit. Dit heb je ook in het Engels, de bijvoegelijk naamwoorden gaan dan het tegenovergestelde betekenen.

Un-, in-, im-, ir-, dis-, il
friendly – unfriendly  (vriendelijk – onvriendelijk)
Sufficient – insufficient (voldoende – onvoldoende)
Possible – impossible  (mogelijk - onmogelijk)
Replaceble – irreplaceble (vervangbaar – onvervangbaar)
Honest – dishonest (eerlijk – oneerlijk)
logical - illogical (logisch - onlogisch)


Slide 15 - Slide

Vaak (NIET ALTIJD) gelden deze regels: 
Als een woord begint met een p of een m:
im-             perfect -> imperfect
Als een woord begint met een r:
ir-                rational -> irrational
Als een woord begint met een l:
il-                literate -> illiterate 

Slide 16 - Slide

responsible
A
unresponsible
B
irresponsible

Slide 17 - Quiz

polite
A
impolite
B
unpolite

Slide 18 - Quiz

understand
A
misunderstand
B
disunderstand

Slide 19 - Quiz

logical

Slide 20 - Open question

attractive

Slide 21 - Open question

honest

Slide 22 - Open question

Modifying adverbs
Maken een woord sterker of zwakker.

voorbeelden:
Very, slightly, a bit, quite, pretty, rather

Ze staan altijdvoor het bijvoeglijk naamwoord!
He is very smart. 


Slide 23 - Slide

Zet de woorden in de goede volgorde:
Creative - am - pretty - I

Slide 24 - Open question

Zet de woorden in de goede volgorde:
best friend - my - confident - rather - is

Slide 25 - Open question

Zet de woorden in de goede volgorde:
is - she - a bit - impatient

Slide 26 - Open question

Zet de woorden in de goede volgorde:
is - brother - my - serious - pretty

Slide 27 - Open question

Zet de woorden in de goede volgorde:
quite - she -honest - an - person - is

Slide 28 - Open question

Done!

Slide 29 - Slide