Unit 3 - Lesson 2 / herhaling past simple

Welcome everybody!
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welcome everybody!

Slide 1 - Slide

Today:
- Test next week
- Unit 2 revision - Past simple

Individual work:
- handout on past simple
- Extra text on infamous Australian animals

Slide 2 - Slide

Christmas on the beach!

Slide 3 - Slide

Past simple: gebruik
Je gebruikt de past simple wanneer iets in het verleden gebeurd is en als er een tijdsbepaling in de verleden tijd in staat. 

  • I worked at the supermarket last year. 
  • Benny played the guitar when he was younger.

Slide 4 - Slide

Past simple: Vorm (regelmatig)
  • I worked at the supermarket last year
  • Benny played the guitar when he was younger.

Regel: Bij de past simple zet je -ed achter het werkwoord om de zin in de verleden tijd te zetten. 

Slide 5 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
Let op! Bij deze werkwoorden kan je niet zomaar ed erachter plakken, ze hebben hun eigen speciale vorm.
lezen: read -> read
Kopen: buy -> bought
Rijden: drive -> drove

De lijst is te vinden op p.270

Slide 6 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
De onregelmatige werkwoorden zijn zeker NIET logisch.... je moet ze goed uit je hoofd leren!

He .... to school Monday (gaan) -> He went to school Monday.



Verb
Past simple
present perfect
Dutch
to go
went
gone
gaan

Slide 7 - Slide

Writing & Grammar
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
to walk - You walked to school --> Did you walk to school?
to go     - You went to school      --> Did you go to school?

to be --> was of were komt vooraan in de zin! 
Was she happy? of Were they friends?

Slide 8 - Slide

Altijd 
Did 
(hulpww)
Vooraan
Daarna het hele werkwoord!
dus geen -ed of 2e kolom meer

Slide 9 - Slide

Writing & Grammar
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord
to walk - You walked to school --> You didn't walk to school.
to go     - You went to school      --> You didn't go to school.

to be/can/will -- > wasn't/weren't/couldn't/wouldn't
She wasn't nice - We weren't friends - He couldn't help me - I wouldn't go 

Slide 10 - Slide

Altijd 
Didn't
(hulpww)

Daarna het hele werkwoord!
dus geen -ed of 2e kolom meer

Slide 11 - Slide