3 kader - doorlopen stof thema 5

Theme 5 - Down Under
What do you need to learn for the test? 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Theme 5 - Down Under
What do you need to learn for the test? 

Slide 1 - Slide

What do you need to learn?
  1. Vocabulary ABC, 85 / 86
  2. Stone 11, page 78 textbook.
  3. Grammar 11, page 79 textbook.

Slide 2 - Slide

Vocabulary ABC
10 woorden

Slide 3 - Slide

Vertaal het volgende woord:
regelen

Slide 4 - Open question

Vertaal het volgende woord:
insgelijks

Slide 5 - Open question

Vertaal het volgende woord:
geschikt

Slide 6 - Open question

Vertaal het volgende woord:
werelddeel

Slide 7 - Open question

Vertaal het volgende woord:
nuchter

Slide 8 - Open question

Vertaal het volgende woord:
relaxed

Slide 9 - Open question

Vertaal het volgende woord:
uitgestrekt

Slide 10 - Open question

Vertaal het volgende woord:
eiland

Slide 11 - Open question

Vertaal het volgende woord:
onvergetelijk

Slide 12 - Open question

Vertaal het volgende woord:
levend wezen

Slide 13 - Open question

Stone 11,
praten over gebruiken

6 zinnen.
Denk aan je hoofdletters en leestekens.

Slide 14 - Slide

Vertaal de zin naar het Engels:
Op nationale feestdagen wonen ze muziekevenementen bij.

Slide 15 - Open question

Vertaal de zin naar het Engels:
In mijn land gaan mensen in hun vrije tijd naar buitensportevenementen.

Slide 16 - Open question

Vertaal de zin naar het Engels:
Hier gaan mensen vaak naar het platteland.

Slide 17 - Open question

Vertaal de zin naar het Engels:
De mensen in Australië zijn heel goed in koken.

Slide 18 - Open question

Vertaal de zin naar het Engels:
De mensen in Engeland zijn niet zo gek op het buitenleven als de Australiërs.

Slide 19 - Open question

Vertaal de zin naar het Engels:
Mensen hier doen niet zo veel aan sport als wij.

Slide 20 - Open question

Grammar 11
Tegenwoordige tijd (present simple)
Duurvorm tegenwoordige tijd (present continuous)
Toekomende tijd (future)

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Grammar 11
10 multiple choice

Slide 23 - Slide

My dad ___ me and my brother to the cinema every month.
A
take
B
is taking
C
will takes
D
takes

Slide 24 - Quiz

My brother always ___ his car on the driveway.
A
is parking
B
is going to park
C
will park
D
parks

Slide 25 - Quiz

Take an umbrella, it ___ soon.
A
is going to rain
B
rains
C
is raining
D
rain

Slide 26 - Quiz

Noah ___ in Italy this summer.
A
goes to camping
B
is going to go camping
C
camps
D
camp

Slide 27 - Quiz

I ___ myself a hamburger with lots of ketchup.
A
am making
B
makes
C
are making
D
is making

Slide 28 - Quiz

I ___ you again, you have to do it.
A
am asking not
B
won't ask
C
ask not
D
will not asking

Slide 29 - Quiz

My dad always ___ all the biscuits.
A
finishes
B
will finish
C
is finishing
D
are finishing

Slide 30 - Quiz

Claire ___ her mum in the kitchen right now.
A
is helping
B
am helping
C
is to help
D
helps

Slide 31 - Quiz

The farmer ___ his cows every day.
A
is feeding
B
feeds
C
will feeds
D
is to feeding

Slide 32 - Quiz

Dad ___ me tea after school today.
A
make
B
am making
C
is making
D
makes

Slide 33 - Quiz

What do you need to learn?
  1. Vocabulary ABC, 85 / 86
  2. Stone 11, page 78 textbook.
  3. Grammar 11, page 79 textbook.

Gebruik de rest van de les om te leren. 
Begrijp je iets niet? Vraag het je docent!

Slide 34 - Slide