Aan het einde van de paragraaf kan jij:
- Je benoemt dat alle organismen bestaan uit één of meer cellen
- Je kunt de begrippen cel, weefsel en tussencelstof omschrijven. Je kunt voorbeelden geven van een weefsel
- Je kunt uitleggen dat de vorm van cellen en tussencelstof samenhangt met de functie. Dit kan je aanvullen met voorbeelden.