De zin start met een vraagwoord
wie - who - wie ben jij ? wie is dat?
wat - what - wat is dat?
hoe - how - hoe gaat het? hoe is je dag?
waar - where - waar is de supermarkt?
waarom - why - Waarom?
wanneer - when- wanneer ga jij op vakantie? Wanneer ga jij terug naar Nederland?