9.2 Tweelingonderzoek en 5.2 Chromosomen bestuderen

9.2 Tweelingonderzoek en 5.2 Chromosomen bestuderen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

9.2 Tweelingonderzoek en 5.2 Chromosomen bestuderen

Slide 1 - Slide

Lesdoel 
  • Je legt uit welke factoren invloed hebben op het tot stand komen van het fenotype.
  • Je beschrijft hoe tweelingonderzoek bijdraagt aan onderzoek naar de invloed van het genotype, het milieu en de leefstijl op het ontstaan van het fenotype.
  • Je legt uit welke invloed de epigenetische code heeft op het fenotype.
  • Je leert hoe wijzigingen in chromosomen kunnen leiden tot andere eigenschappen

Slide 2 - Slide

Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
Dit zijn dus al je erfelijke eigenschappen.

Slide 3 - Slide

Fenotype
Alle (zichtbare) eigenschappen van een individu.

Worden bepaald door:
  • Genotype
  • Omgeving en leefstijl (milieu)

Slide 4 - Slide

Eigenschappen
Voor sommige eigenschappen is het interessant om te weten in hoeverre deze wordt bepaald door genotype of door omgeving/leefstijl. 

Hoe kun je dit aanpakken?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Epigenetica
De verandering van de afleesbaarheid van DNA door je omgeving/leefstijl heet Epigenetica.

Door toevoeging van methylgroepen (-CH3) aan DNA kunnen genen uitgeschakeld worden. Je genotype verandert niet, je fenotype wel.

Slide 8 - Slide

Epigenetica

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Epigenetica
Deze epigenetische code is ook overerfbaar. Daardoor kan de omgeving van je ouders/ grootouders jouw eigenschappen bepalen.

Slide 11 - Slide

Genetische variatie
Genetische variatie onstaat door:

* mutaties
* recombinatie

Slide 12 - Slide

Mutaties
Bij elke celdeling kunnen kopieer- of delingsfouten plaatsvinden -> mutaties. Als dit gebeurt bij het aanmaken van geslachtscellen dan erven de nakomelingen dit veranderde DNA.

Sommige invloeden van buitenaf vergroten de kans op mutaties: UV straling, radioactieve straling, chemische stoffen (roken bijv).



Slide 13 - Slide

Mutatie
  • een verandering in de basevolgorde van het DNA of in het aantal chromosomen.

Gevolg:
  • het eiwit dat hier door nu wordt gecodeerd kan anders gaan werken.
  • Het eiwit werkt niet meer of het werkt juist extra goed.
  • Daardoor levert het een ander allel en dus een andere eigenschap op.



Slide 14 - Slide

Nog even herhalen...
DNA --> bestaat uit nucleotiden
Nucleotide (DNA) --> bestaat uit stikstofbase, desoxyribose en fosfaatgroep.
Nucleotide (RNA) --> bestaat uit stikstofbase, ribose en fosfaatgroep.

De volgorde van basen vormen een code
Codon (3 basen) --> codeert voor één aminozuur.
- Ribosoom leest de codons (in mRNA) en zet de aminozuren in de juiste volgorde --> Productie van eiwitten

Slide 15 - Slide

Mutaties
Puntmutatie: één gen is gewijzigd 

Chromosoommutatie: deel van een chromosoom is gewijzigd  (meerdere genen)

Genoommutatie: wijziging in hele chromosomen (minder of meer)

Slide 16 - Slide

Mutaties
Mutaties: veranderingen in basenvolgorde van DNA.

Varianten:
Genmutatie (puntmutatie)-->
chromosoommutatie
genoommutatie / ploïdiemutatie

Slide 17 - Slide

Genmutatie (puntmutatie)
Er zijn verschillende typen puntmutaties, waarbij er een verandering in één nucleotidepaar is:

Substitutie: vervanging van nucleotiden door andere nucleotiden.
Deletie: nucleotiden zijn uit het DNA verwijderd.
Insertie: nucleotiden zijn aan het DNA toegevoegd.



Slide 18 - Slide

sem gaf een vis aan els die bij ans zat
Het maakt verschil in hoe codons worden afgelezen, als in deze zin een nucleotide (letter e uit woord 'een') wordt verwijderd:


dan krijg je na mutatie:

sem gaf env isa ane lsd ieb ija nsz at

Er wordt dan een ander eiwit gemaakt, of het gen wordt onleesbaar.

Slide 19 - Slide

Chromosoommutatie
Wanneer er tijdens de meiose delen van een chromosoom afbreken en zich aan een ander chromosoom hechten, spreken we van een chromosoommutatie.
Elk chromosoom heeft zijn eigen haplotype, de unieke combinatie van allelen die op één chromosoom voorkomt. Dit haplotype kan veranderen bij crossing-over: twee chromatiden van homologe chromosomen kunnen tijdens meiose I stukken DNA uitwisselen, zie rood& blauw in de afbeelding

Slide 20 - Slide

Chromosoommutatie
Chromosoommutaties  -->
chromosoom wordt korter/langer; een stukje chromosoom wordt verplaatst: translocatie

Slide 21 - Slide

Genoommutatie
Hierbij verandert het aantal chromosomen in een cel. Oorzaken, bij het ontstaan van geslachtscellen:
- Tijdens meiose I blijft een paar homologe        chromosomen aan elkaar 
- Tijdens meiose II gaan de beide chromatiden    van een chromosoom niet uit elkaar. 
--> Non-disjunctie
Meestal is de zygote niet levensvatbaar, wel bij bijv Trisomie 21: syndroom van Down.

Slide 22 - Slide

Oorzaken mutaties
- Fouten tijdens DNA-replicatie
- Virussen, bacterien en schimmels
- DNA-schade door invloeden van buitenaf: 
- radioactieve-/röntgen-/
UV-straling (mutagene straling)
- chemische stoffen (mutagene stoffen)

Slide 23 - Slide

Effect van mutaties
Mutaties kunnen in elke cel optreden. 

Maar de mutaties hebben geen effect als:
  • maar één cel muteert 
  • het gemuteerde gen/allel niet gebruikt wordt
  • de puntmutatie codeert voor hetzelfde aminozuur
  • een recessieve mutatie ontstaat

Slide 24 - Slide

Gevolgen mutaties
Mutant: een organisme waarbij een mutatie in het fenotype te zien is.
> Geen gevolg (neutrale mutatie)
> Positief gevolg (nieuwe eigenschap)
> Negatief gevolg (verlies van eigenschap)
Effecten:
- eiwit werkt niet meer (bv. bij albinisme)
- stoornissen (syndroom van Down)
- embryo niet meer levensvatbaar (miskraam)
- variatie in genotype van een soort (voordeel in veranderlijk milieu) 

Slide 25 - Slide

mutatie in lichaamscel / mutatie in geslachtscel

Slide 26 - Slide

Lesdoel 
  • Je legt uit welke factoren invloed hebben op het tot stand komen van het fenotype.
  • Je beschrijft hoe tweelingonderzoek bijdraagt aan onderzoek naar de invloed van het genotype, het milieu en de leefstijl op het ontstaan van het fenotype.
  • Je legt uit welke invloed de epigenetische code heeft op het fenotype.
  • Je leert hoe wijzigingen in chromosomen kunnen leiden tot andere eigenschappen

Slide 27 - Slide

En nu?
Zie Somtoday voor het huiswerk.

Verder werken aan de frietenproef?
Let op de inleverdatum!
Zet deze taak in je agenda

Slide 28 - Slide