Chapitre5CD

Chapitre 5
C + D
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Chapitre 5
C + D

Slide 1 - Slide

Le programme
C: Phrases-clés et parler ex. 13
D: Grammaire: passé composé

Slide 2 - Slide

Wat weten jullie over de voltooide tijd? Vul in wat in je opkomt.

Slide 3 - Open question

Vul weer de juiste vorm van AVOIR in:
Vanessa (is een 'zij' dus elle) ...….
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 4 - Quiz

Geef de juiste vorm van AVOIR:
Nous…...
A
sommes
B
avons
C
ai
D
ont

Slide 5 - Quiz

D: Passé Composé
De passé composé is de voltooide tijd.

Onderwerp + Hulpwerkwoord + Voltooid deelwoord 

 Hulpwerkwoord: avoir 

Slide 6 - Slide

Hoe zet je de zin 'ik eet een appel' in de voltooie tijd?

Slide 7 - Open question

D: Passé composé
Tegenwoordige tijd: ik eet een appel
Voltooide tijd: ik heb een appel gegeten

Je gebruikt de voltooide tijd om te vertellen wat je hebt gedaan. 
Hij bestaat altijd uit een hulpwerkwoord (hebben) en een voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

Nu in het Frans!
Je danse betekent ik dans. Wat zou j'ai dansé kunnen betekenen?

De passé composé bestaat ALTIJD uit:
1: een hulpwerkwoord
2: voltooid deelwoord 


Slide 9 - Slide

Passé composé 

Onderdeel 1: 
het hulpwerkwoord

Kies de vorm van avoir (hebben) die bij het onderwerp van de zin past. Let op: deze vormen van avoir moet je dus uit je hoofd kennen!
J'ai                      Ik heb
Tu as                  Jij hebt
Il/elle             Hij/zij heeft
On                   We hebben / 
                              men heeft
Nous avons     Wij hebben
Vous avez         Jullie hebben / 
                               u heeft
Ils/elles ont       Zij hebben

Slide 10 - Slide

Kies de juiste vorm van avoir

Tu ....
A
avons
B
as
C
ont
D
a

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir

On ....
A
avons
B
as
C
ont
D
a

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir

Vous ....
A
avons
B
ont
C
avez
D
ai

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir

J' ....
A
avons
B
ont
C
avez
D
ai

Slide 14 - Quiz

Passé composé 

Onderdeel 2: 
het voltooid deelwoord

Stappenplan:
1. Neem het hele werkwoord
2. Haal  -er er af (de stam)
3. Voeg een é toe aan de stam
Voorbeelden:

1. danser                         1. visiter
2. dans                             2. visit
3. dansé                          3. visité

1. parler                            1. regarder
2. parl                                2. regard
3. parlé                              3. regardé

Slide 15 - Slide

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 16 - Quiz

Nous avons habité
A
Présent
B
Passé composé

Slide 17 - Quiz

Il cherche
A
Présent
B
Passé composé

Slide 18 - Quiz

Vous avez travaillé
A
Présent
B
Passé composé

Slide 19 - Quiz

Zet in de passé composé
Je (danser)
A
J'ai dansé
B
J'ai danser
C
J'avez dansé
D
Je suis dansé

Slide 20 - Quiz

Zet in de passé composé
Tu (chanter)
A
Tu ai chanté
B
Tu as chanté
C
Tu avez chanter
D
Tu es chanter

Slide 21 - Quiz

Zet in de passé composé
Nous (manger)

Slide 22 - Open question

Ik heb in Groningen gewoond.
A
J'ai habite à Groningue.
B
J'ai habité à Groningue.
C
Je suis habité à Groningue.
D
Je suis habite à Groningue.

Slide 23 - Quiz

Vertaal:
Vous avez dansé

Slide 24 - Open question

Passé composé
J' (ik)
ai
parlé
Tu (jij)
as
parlé
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
parlé
nous (wij)
avons
parlé
Vous (jullie/u)
avez
Parlé
Ils/elles (zij)
ont
parlé
Ik heb gepraat
Verleden tijd: passé composé 

Slide 25 - Slide

Exercices
16a, b, c, d (onderstreep de passé composé)
17b, c, d (maak 6 zinnen met woorden uit de kolommen), e, f
18a (lees de tekst en onderstreep de vragen)
18b Schrijf een mail waarin je antwoord geeft op de vragen.

Slide 26 - Slide