Bijwoord

Redekundig ontleden
Woordsoorten: 
Bijwoord
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Redekundig ontleden
Woordsoorten: 
Bijwoord

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Grammatica woordsoorten


- Je weet wat een bijwoord is.

- Je weet het onderscheid tussen bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
 
     

Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen 'snel' en 'snelle' op de volgende slide?

Slide 3 - Slide

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.

Slide 4 - Slide

Wat is het verschil tussen 'snel' en 'snelle'?

Slide 5 - Open question

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.
Snel zegt iets over het werkwoord 'rent.'  Het woord snel geeft aan hoe snel de marathonloper rent. 
Tekst
Snelle zegt iets over het zelfstandig naamwoord marathonloper.  

Slide 6 - Slide

Het bijwoord
- kan iets zeggen over een werkwoord, of een bijvoeglijk naamwoord of  over een ander bijwoord, of over een hele zin.
Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld: 

- een tijd (morgen, ooit, vroeger, enz.)

- een plaats/richting (daar, ginds, opzij)
- een reden/oorzaak (daarom, hierdoor, daardoor)
- een vraag (hoe, waar, waardoor, waarom, wanneer)
- een (on)zekerheid (ongetwijfeld, vast, misschien)
- een ontkenning (niet, nooit, geenszins)


Slide 7 - Slide

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord
Hij typt snel een berichtje.

Max Verstappen kwam erg hard aanrijden.

Slide 8 - Slide

Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord.
Dat is een erg mooi boek!

Calvijn is een heel klein schooltje.




Slide 9 - Slide

Een bijwoord zegt iets over een ander bijwoord.
Dat is een heel erg  mooi boek!

In mijn vrije tijd kijk ik onwijs veel series.

Slide 10 - Slide

Een bijwoord geeft een tijd aan. 
Nu wil ik een koekje!

Het huiswerk van morgen is...

Slide 11 - Slide

Een bijwoord geeft een plaats aan.
Daar is de nieuwe mediatheek.

Ergens in Nederland kun je een schat vinden.

Hij is hier geboren. 

Slide 12 - Slide

Werkwoord
De zon schijnt fel.
Bijvoeglijk naamwoord
Dat is een heel groene boom.
Ander bijwoord
In het kanaal zit heel erg koud water.
Tijd
's Middags ging Julia winkelen.
Plaats
Daar kun je heerlijk shoppen!

Slide 13 - Slide

Sleep het bijwoord uit de zin. 
bijwoord
Ze 
komt
hopelijk
naar
het
feest.

Slide 14 - Drag question

Sleep de twee bijwoorden uit de zin. 
bijwoord
Hij 
krijgt
natuurlijk
altijd
de
schuld. 

Slide 15 - Drag question

Benoem het bijwoord.
Hij vindt dit een heel mooie auto.
A
dit
B
heel
C
mooie
D
auto

Slide 16 - Quiz

Benoem het bijwoord.
Misschien kom ik naar het feest.
A
Misschien
B
ik
C
naar
D
feest

Slide 17 - Quiz

Benoem het bijwoord.
Ik heb dit weekend lang uitgeslapen.
A
weekend
B
lang
C
dit
D
uitgeslapen

Slide 18 - Quiz