Bezittelijk Voornaamwoord

Dinsdag 7 November 2023
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Dictee
  • Woorden flitsen
  • TC 7.13, 8.1, 8.2
  • Raadspelletje
  • Woordweb
  • Toets thema 7
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Dinsdag 7 November 2023
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Dictee
  • Woorden flitsen
  • TC 7.13, 8.1, 8.2
  • Raadspelletje
  • Woordweb
  • Toets thema 7

Slide 1 - Slide

bezittelijk voornaamwoord
.er
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
zij
u
mijn
jouw
zijn
haar
ons / onze
jullie
hun
uw
van mij
van jou
van hem
van haar
van ons
van jullie
van hen
van u

Slide 2 - Slide

Ik heb een boek. Het is ... boek. Het boek is van ... .

Jij hebt een telefoon. Het is ... telefoon. De telefoon is van ... .

U heeft een hond. Het is ... hond. De hond is van ... .

Zij heeft een zus. Het is ... zus. De zus is van ... .

Hij heeft een broer. Het is ...  broer. De broer is van ... .

Wij hebben een auto. Het is ... auto. De auto is van ... .

Jullie hebben kinderen. Het zijn ... kinderen. De kinderen zijn van ... .

Zij hebben een kat. Het is ... kat. De kat is van ... .




Slide 3 - Slide

Ik heb een boek. Het is mijn boek. Het boek is van mij.

Jij hebt een telefoon. Het is jouw telefoon. De telefoon is van jou.

U heeft een hond. Het is uw hond. De hond is van u.

Zij heeft een zus. Het is haar zus. De zus is van haar.

Hij heeft een broer. Het is zijn broer. De broer is van hem.

Wij hebben een auto. Het is onze auto. De auto is van ons.
We hebben een boek. Het is ons boek. De auto is van ons.

Jullie hebben kinderen. Het zijn jullie kinderen. De kinderen zijn van jullie.

Zij hebben een kat. Het is hun kat. De kat is van hen.




Slide 4 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Ik zoek ... bril.
Hij pakt ...  pen.                                 mijn      jouw      onze   jullie                                                                                                     hun        zijn
Zij luisteren naar ... moeder. 
Jij moet ... boek pakken.
Jullie gaan met ... auto.
Wij vinden ... tuin mooi.

Slide 5 - Slide

Jamal, is dat .... jas aan de kapstok?
A
jouw
B
zijn
C
mijn
D
haar

Slide 6 - Quiz

Ik heb een broer. Hij is ......... broer.
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 7 - Quiz

Ik ben morgen jarig.
Het is ... verjaardag.
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 8 - Quiz

...... haar is erg mooi! Hoe heb jij dat gedaan?
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 9 - Quiz

Hebben jullie een boek? Mag ik .....boek pakken?
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 10 - Quiz

Ik kan .... telefoon niet vinden.
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 11 - Quiz

Wij wonen in een groot huis.
........ huis is heel mooi!
A
jullie
B
ons
C
onze
D
mijn

Slide 12 - Quiz

Ze hebben een mooi huis.
........ huis is prachtig!
A
jullie
B
hun
C
onze
D
haar

Slide 13 - Quiz

Valentyn zoekt .... bril.
A
jullie
B
ons
C
onze
D
zijn

Slide 14 - Quiz