1. Mensen leefden van de landbouw en ze gingen op een vaste plaats wonen.
2. Omdat ze rondtrokken en geen vaste woonplaats hadden.
3. Jagen op dieren en voedsel verzamelen.
4. (voorbeeld) Ten aanzien van de jager-verzamelaar was het harder werken, maar wel veiliger.
5. Omdat het een grote/belangrijke verandering was in de geschiedenis.