This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
1.2 De bouw van een organisme
Slide 1 - Slide
Terugblik
Slide 2 - Slide
Wat is een voorbeeld van een organisme?
A
Gist (schimmel)
B
Koala (dier)
C
Paardenbloem (plant)
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 3 - Quiz
Wat zijn levenskenmerken?
A
hoe groot en zwaar een organisme is
B
kenmerken van een levend organisme
C
de ontwikkeling van een organisme
D
kenmerken van een dood organisme
Slide 4 - Quiz
Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Ademhalen
B
Slapen
C
Groeien
D
Voortplanten
Slide 5 - Quiz
Wat houdt stofwisseling in?
A
Stoffen worden omgezet in andere stoffen buiten het lichaam
B
Stoffen worden omgezet in andere stoffen binnen het lichaam
Slide 6 - Quiz
Welke levenskenmerken horen bij stofwisseling? Zet die levenskenmerken in het gele vak.
Stofwisseling
Ademen
Bewegen
Groeien
Uitscheiden
Voeden
Voortplanten
Waarnemen
Slide 7 - Drag question
Een levensloop is ....
A
Van één individu. Begint bij de geboorte en eindigt met de dood van dat individu
B
Van een soort. Begint elke keer opnieuw. De individuen gaan dood, maar de soort blijft bestaan.
Slide 8 - Quiz
Wat stelt het plaatje voor?
A
Levensloop
B
Levenscyclus
Slide 9 - Quiz
Levenskenmerken
Horen
Voelen
Uitscheiden
Bewegen
Ademhalen
Voeden
Voortplanten
Zien
Ruiken
Proeven
Groeien
Waarnemen
Slide 10 - Drag question
To Do
1.2.1 Je kunt de organisatieniveaus binnen een organisme benoemen en beschrijven.
1.2.2 Je kunt tien orgaanstelsels van een mens noemen.
Slide 11 - Slide
Organisatieniveaus
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Soorten cellen
De vorm van de cel heeft te maken met de functie van de cel
Slide 14 - Slide
Cellen
Een cel is heel erg klein. Je kunt ze met een microscoop zien. De cellen zijn de bouwstenen van je organen.
Door een microscoop kun je cellen bekijken. Ze lijken plat maar dat zijn ze in werkelijkheid niet. Er zijn verschillenden vormen, het lijken net zakje die gevuld zijn met water.
Slide 15 - Slide
Weefsels
Een weefsel wordt gevormd door meerdere cellen bij elkaar (meestal met dezelfde vorm en functie). Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels.
Slide 16 - Slide
Tussencelstof
Tussen cellen ligt tussencelstof deze kan hard zijn (zoals bij bot) tot vloeibaar (zoals bij bloed). En alles er tussen in, bij kraakbeen is het bv. elastisch.
Welk type tussencelstof is afhankelijk van de functie van het weefsel.
Slide 17 - Slide
Orgaan
Een orgaan is een deel van een organisme met een eigen taak.
Bijvoorbeeld:
Slide 18 - Slide
Organen
Tekst
Hersenen
1
Hart
2
Maag
3
Nieren
4
Blaas
5
Darmen
6
Lever
7
Longen
8
Schildklier
9
Slide 19 - Slide
Borstholte en buikholte
Borstholte en buikholte worden gescheiden door het middenrif. Dit is stevig vlies. Boven het middenrif ligt de borstholte, in de borstholte liggen de longen en het hart. Onder het middenrif ligt de buikholte.
Borstholte
Buikholte
Middenrif
Slide 20 - Slide
Maak opdracht 1 + 2
Slide 21 - Slide
Een groep organen die samenwerken aan een taak, heet een orgaanstelsel.
ademhalingsstelsel
bloedvatenstelsel
bottenstelsel (geraamte)
hormoonstelsel
spierstelsel
uitscheidingsstelsel
verteringsstelsel
voortplantingsstelsel
zenuwstelsel
zintuigenstelsel
Slide 22 - Slide
Orgaanstelsel
Organen werken vaak samen. Bijvoorbeeld om je eten te verteren heb je een maag, een dunne darm, een dikke darm, en ook een lever. Deze werken allemaal samen.
Mond
Slokdarm
Lever
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
Dikke darm
Slide 23 - Slide
Verteringstelsel
Verteert je voedsel
mond
slokdarm
lever
maag
dikke darm
dunne darm
Slide 24 - Slide
Bloedvatenstelsel
Vervoert bloed door je lichaam
hart
aorta
holle ader
Slide 25 - Slide
Ademhalingstelsel
Hiermee haal je adem en krijg je zuurstof
luchtpijp
bronchië
long
Slide 26 - Slide
herhalen leerdoelen
1.2.1 Je kunt de organisatieniveaus binnen een organisme benoemen en beschrijven.
1.2.2 Je kunt tien orgaanstelsels van een mens noemen.
Slide 27 - Slide
Zelf aan de slag
1.2 De bouw van een Organisme: lees de tekst en maak de opdrachten:
Opdracht 1 t/m 10
Maak je mindmap verder af
klaar? Laat het zien!!
Slide 28 - Slide
Waar ligt het hart?
A
In de borstholte
B
In de buikholte
Slide 29 - Quiz
Waar ligt de dikke darm?
A
In de borstholte
B
In de buikholte
Slide 30 - Quiz
Met welke letter is de maag aangegeven?
A
Letter A
B
Letter B
C
Letter C
D
Letter D
Slide 31 - Quiz
Welk orgaanstelsel zorgt dat je eten wordt afgebroken en opgenomen?
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Spierenstelsel
Slide 32 - Quiz
Welk orgaanstelsel zorgt dat er heel snelle berichten door je lichaam worden verzonden?
A
Zenuwstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Hormoonstelsel
D
Spierstelsel
Slide 33 - Quiz
Een weefsel uit de hersenen ziet er net zo uit als een weefsel uit de darmen