un / une / des veranderen in de of d' na de ontkenning
KIJK EN VERGELIJK:
1 Ik heb een broer. --> Ik heb geen broer.
J'ai un frère. --> Je n'ai pas
de frère.
2 Jij eet een sinaasappel. --> Jij eet geen sinaasappel.
Tu manges une orange. --> Tu ne manges pas d'orange.