Naamvallen 1, 3 en 4 persoonlijk voornaamwoorden

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 1 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 2 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Quiz

Naamvallen zijn dus eigenlijk gewoon:
A
werkwoorden
B
zinsdelen
C
zelfstandige naamwoorden
D
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 4 - Quiz

nog een keer:
Naamvallen zijn eigenlijk ' gewoon'  zinsdelen:
1ste naamval = het onderwerp
3de naamval = het meewerkend voorwerp
4de naamval = het lijdend voorwerp

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoorden
Wat zijn dat ook alweer en ken je ze nog?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide


Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je 'Sonja' vervangen?
A
er
B
sie
C
es

Slide 9 - Quiz


Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je ' das Fahrrad' vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D

Slide 10 - Quiz


Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je ' der Junge' vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide


Der Mann hat ……..(haar) ein Geschenk gegeben
A
sie
B
ihr
C
ihnen

Slide 14 - Quiz


..... (ik) liebe Deutsch!
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 15 - Quiz

Wer hat ..... (jullie) gestern so viel Hausaufgaben gegeben? Das war Frau Schmidt.
A
ihr
B
euch
C
ihnen

Slide 16 - Quiz

Meine Mutter tanzt gern.
..... (zij) tanzt jeden Tag!
A
sie
B
ihr
C
Ihnen

Slide 17 - Quiz


Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 18 - Quiz


Willst du heute Abend mit ..... (mij) essen?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 19 - Quiz


Das ist mein Vater. Kennst du ...... (hem)?
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 20 - Quiz


Der Krankenwagen ist nach ..... (u) unterwegs.
A
Sie
B
Ihr
C
Ihnen

Slide 21 - Quiz


Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 22 - Quiz


Ohne ..... (jou) kann ich nicht leben!
A
du
B
dir
C
dich

Slide 23 - Quiz


Was hat er .... (jou) gegeben?
A
du
B
dir
C
dich

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Video