Les 4: Verbos regulares

1 / 27
next
Slide 1: Slide
SpaansVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
A. Opstarten: les en absentie
B. Doornemen: Korte woordenlijst
C. Doornemen: Tegenwoordige tijd
E. Oefenen: Tegenwoordige tijd 
F. Afsluiting


Después de la clase...
Kan je de regelmatige werkwoorden in het Spaans herkennen en toepassen
Los deberes para la próxima clase:
Lezen:  Woordenlijst
Maken: Opdracht 24 b en c op pagina 46 / Opdracht 26 op pagina 48 
Lesprogramma

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Pronombres personales

Slide 4 - Slide

Welke werkwoorden ken je in het Spaans?
Gebruik google translate om werkwoorden te zoeken in het Spaans

Slide 5 - Mind map

Er zijn drie soorten groepen werkwoorden die eindigen met...

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

(Yo)_____ (trabajar) en una escuela
A
Trabaja
B
Trabajo
C
Trabajan
D
Trabajamos

Slide 21 - Quiz

Nosotros ___(vivir) en una casa muy grande.
A
Vivo
B
Vivimos
C
Viven
D
vivís

Slide 22 - Quiz

¿(beber, tú)____ una coca cola?
A
Bebo
B
Bebemos
C
Beben
D
Bebas

Slide 23 - Quiz

Geeft de vervoeging van de regelmatige werkwoorden : tegenwoordige tijd 
 _______(beber - yo) un té con Jaira. 
Zanna___________ (comer) frutas en el desayuno.
Lars y Leen _______________(hacer = maken) los ejercicios.
Sjadia y yo ___________ (tener = hebben) muchos amigos.
Seraphiem y yo _____ (leer = lezen) un e-mail.
Tú...................................(beber) agua.
bebo
come
hacen
tenemos
leemos
bebes

Slide 24 - Drag question

Ik snap nu de tegenwoordige tijd.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Slide 26 - Slide

Het rijtje van ESTAR:
YO                                      ESTOY
TÚ                                       ESTÁS
ÉL, ELLA, USTED           ESTÁ
NOSOTROS-AS              ESTAMOS
VOSOTROS-AS              ESTÁIS
ELLOS-AS, USTEDES  ESTÁN 

Slide 27 - Slide