7e cours (Les pays)

le mardi, 26 sept
Planning du jour
Français en classe
Vocabulaire A + Lesson Up
Focusleren
Au travail
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

le mardi, 26 sept
Planning du jour
Français en classe
Vocabulaire A + Lesson Up
Focusleren
Au travail

Slide 1 - Slide

Focusleren
Chapitre 1
voca B
phrases-clés C (F-N & N-F)

Herhalen:
avoir + être
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Français en classe
  • Tu joues souvent à la console ?
  • Tu aimes faire du shopping ? 

  • Tu es en quelle classe ? (je suis en quatrième)
  • Tu as un frère ou une soeur ? 

  • Tu as passé de bonnes vacances?
  • Tu as été où ?
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Vocabulaire A
en - [an]
en France - in/naar Frankrijk
en Belgique - in/naar België
en Espagne - in/naar Spanje
en Angleterre - in/naar Engeland

aux - [oo]
aux Pays-Bas - in/naar Nederland


Slide 4 - Slide

Exercice : individuel(le)
A. Zoek de vertaling van het land op waar jij de afgelopen zomer bent geweest (schrijf dit op bij woordenlijst A)

(Staat het land er al tussen? Zoek dan een land op waar je graag nog naartoe zou willen)




Slide 5 - Slide

En Grèce
Au Japon
En Italie
En Espagne
En Autriche
En Australie

Slide 6 - Drag question

Traduis (vertaal):

- Tu as passé de bonnes vacances ?

Slide 7 - Open question

Traduis (vertaal):

- Tu as été où ?

Slide 8 - Open question

Réponds(beantwoord):
-Tu as été où ?

Slide 9 - Mind map

LessonUp QUIZ
1. Bekijk het werkwoord dat in CAPSLOCK staat.
2. Kies steeds de goede vertaling (être/avoir)
 


Slide 10 - Slide

Choisis (kies): être of avoir ?

- C'EST moi !
A
Het is
B
Het heeft

Slide 11 - Quiz

Choisis (kies): être of avoir ?

- TU AS passé de bonnes vacances ?
A
Jij hebt
B
Jij bent

Slide 12 - Quiz

Choisis (kies): être of avoir ?

- J'AI rencontré beaucoup de garçons.
A
Ik ben
B
Ik heb

Slide 13 - Quiz

Choisis (kies): être of avoir ?

- ON A nagé dans la piscine.
A
Wij hebben
B
Wij zijn

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'avoir' in.
1. Nous ______ trois cousins.
2. Tu _______ un frère.

Slide 15 - Open question

Vul de juiste vorm van 'être' in.
1. Ils ______ français.
2. Elle _______ espagnole.

Slide 16 - Open question

Vertaal:
1. Ik ben. 2. Hij heeft. 3. Zij zijn. 4. Wij hebben.

Slide 17 - Open question

être ou avoir ?

Je/J’ ________ un portable.
A
suis
B
ai
C
as
D
a

Slide 18 - Quiz

être ou avoir ?

Madame Buis ______ une prof géniale.
A
avez
B
es
C
as
D
est

Slide 19 - Quiz

être ou avoir ?

Nous ________ une cantine à l’école. .
A
sommes
B
sommez
C
avez
D
avons

Slide 20 - Quiz

Au travail
Spreekopdracht "cherche quelqu'un qui..."

  • Wie als eerst de kaart vol heeft 

Slide 21 - Slide