4K - Unit 1 - week 2

Welcome 4K
Open je internetbrowser en start Learnbeat op. 
Klik de studieplanner aan. 

Heb je dit gedaan? Draai dan even je laptop om zodat ik kan zien dat het gelukt is. 
STARTOPDRACHT
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welcome 4K
Open je internetbrowser en start Learnbeat op. 
Klik de studieplanner aan. 

Heb je dit gedaan? Draai dan even je laptop om zodat ik kan zien dat het gelukt is. 
STARTOPDRACHT

Slide 1 - Slide

Content
- Study words (Unit 1 deel 1-6)
- Australia
- Next lesson

Slide 2 - Slide

Study words 

timer
10:00
1.7 Leerlijsten
> Unit 1 deel 1 t/m 6


Slide 3 - Slide

Australia

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welcome 4K
Open je internetbrowser en start Learnbeat op. 
Klik de studieplanner aan. 

Heb je dit gedaan? Draai dan even je laptop om zodat ik kan zien dat het gelukt is. 
STARTOPDRACHT

Slide 6 - Slide

Content
- Study words (Unit 1 deel 1-6)
- Grammar
- New Zealand
- Next lesson

Slide 7 - Slide

Study words 

timer
10:00
1.7 Leerlijsten
> Unit 1 deel 1 t/m 6


Slide 8 - Slide

Wanneer: Gebruik je als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt (bij feiten en gewoontes).


Hoe: ww / ww+s


Signaalwoorden: Woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt (always, never, usually, often, seldom, etc).












Stappenplan:

1. Bepaal met wat voor soort zin je te maken hebt (bevestigend/ontkennend/vragend).
a. +: ww / ww+s
b. -: don’t/doesn’t + hele ww
c. ?: do/does – person – hele ww


2. Bepaal met welke persoon/personen je te maken hebt in de zin.


3. Vervoeg het werkwoord op de juiste manier. 










Present Simple

Slide 9 - Slide

Wanneer: Als iets in het verleden is gebeurd en ook is afgelopen.  

Hoe: Regelmatig werkwoord: +ed

Onregelmatig werkwoord: hebben een eigen vorm: uit je hoofd leren (zie 2e rijtje onr. ww) 


Signaalwoorden: Woorden die een moment in het verleden aangeven (bv: yesterday, last week, last month, two minutes ago, in 2015).











Stappenplan:

1. Bepaal met wat voor soort zin je te maken hebt (bevestigend/ontkennend/vragend).

a. +: reg.ww: +ed / onr.ww: eigen vorm
b. -: didn’t + hele werkwoord
c. ?: Did – persoon – hele werkwoord 

2. Ga op zoek naar signaalwoorden. 

3.  Bepaal met welk soort ww je te maken hebt (regelmatig/onregelmatig). 

4. Vul de juiste vorm van het werkwoord in.  










Past Simple

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Slide 13 - Video

Welcome 4K
Open je internetbrowser en start Learnbeat op. 
Klik de studieplanner aan. 

Heb je dit gedaan? Draai dan even je laptop om zodat ik kan zien dat het gelukt is. 
STARTOPDRACHT

Slide 14 - Slide

Content
- Study words (Unit 1 deel 1-6 + phrases)
- New Zealand
- Next lesson

Slide 15 - Slide

Study words 

timer
10:00
1.7 Leerlijsten
> Unit 1 deel 1 t/m 6
> Phrases

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Welcome 4K
Open je internetbrowser en start Learnbeat op. 
Klik de studieplanner aan. 

Ga in stilte aan de slag met het leren van de woorden in de studieplanner.
STARTOPDRACHT
timer
10:00

Slide 19 - Slide

Irregular verbs
Past Simple
- Als iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer dit is gebeurd.
Present Perfect
1. iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer.

2. iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat. In de zin staat dan vaak for of since.
I .........................(do) my homework last Sunday.
We ..................... (be) here last night, too.

I ............................(do) my homework. Sorry about that.
We ....................................(be) here since coffee time.

Slide 20 - Slide

De onregelmatige werkwoorden gebruik je wanneer je geen +ed achter het werkwoord kan zetten.

Wanneer je de onregelmatige werkwoorden leert is de 1e vorm altijd ............... . De tweede vorm is de ..................... en de derde vorm is de .....................

Slide 21 - Slide

  1. I ..................... Sarah at the conference last week. (ontmoet) 
  2. He .......................... to his boss three times this month. (spreek) 
  3. They ........................ the office at 5 p.m. yesterday. (verlaat) 
  4. We ............................. a solution just now. (vind)
  5. She ........................ lunch with her friends yesterday afternoon. (heb)
  6. The plane ..................... over the city two hours ago. (vlieg)
  7. He ........................ that same joke every day this week. (zeg)
  8. I ...................... the answer immediately during the exam. (ken)
  9. They ....................... to the museum several times this year. (kom)
  10. We .................. the treehouse last summer. (bouw)

Slide 22 - Slide

  1. I met Sarah at the conference last week. (past simple)
  2. He has spoken to his boss three times this month. (present perfect)
  3. They left the office at 5 p.m. yesterday. (past simple)
  4. We have found a solution just now. (present perfect)
  5. She had lunch with her friends yesterday afternoon. (past simple)
  6. The plane flew over the city two hours ago. (past simple)
  7. He has said that same joke every day this week. (present perfect)
  8. I knew the answer immediately during the exam. (past simple)
  9. They have come to the museum several times this year. (present perfect)
  10. We built the treehouse last summer. (past simple)

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide