VWO2-crs 1-§ 4-Feit, mening, argument

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Ca. tien minuten stil lezen
Kleine terugblik m.b.v. een filmpje en vragen
Start nieuw onderwerp
Huiswerk bespreken

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel

Slide 2 - Slide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je feiten en meningen kunt onderscheiden in een tekst


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

In construct- Cursus 1-§ 4 Lezen
Onderstaande zinnen zijn niet juist. Geef de juiste beschrijving bij de verbanden.
  1. Bij een redengevend verband geeft de auteur een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.
  2. Een samenvattend verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).
  3. Een vergelijkend verband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
  4. Een doel-middel  verband laat een overeenkomst of een verschil zien.
  5. Een oorzakelijk verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Slide 5 - Slide

In construct- Cursus 1-§ 4 Lezen
Juist is:
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).

Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
Bij een samenvattend verband geeft de auteur een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.
Een vergelijkend verband laat een overeenkomst of een verschil zien.

Slide 6 - Slide

§ 2 Tekstverbanden
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
1-Een van de hoofdpersonages uit het boek Blackmail is Tess.
2-Blackmail is geschreven door Margje Woodrow.

De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit, want het boek is geschreven door Cis Meijer. Je kunt beide feiten controleren door informatie over dit boek op te zoeken.

Slide 7 - Slide

§ 2 Tekstverbanden
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.

Met de mening van de schrijver van een tekst kun je het als lezer eens of oneens zijn. Een mening herken je soms (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening en mijns inziens en daarom, dan ook en dus of aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 8 - Slide

§ 2 Tekstverbanden
Als een schrijver zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten

Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

Slide 9 - Slide

De boeken van schrijvers als Cis Meijer, Mel Wallis de Vries en Margje Woodrow zijn zeer geschikt voor jongeren (standpunt). 
De boeken gaan namelijk over jongeren (argument 1). 
Bovendien zijn de boeken ontzettend spannend en daardoor lees je ze makkelijk uit (argument 2).

Slide 10 - Slide

Theorie bij opdr. 10 blz. 31

Wanneer je in een geschreven of gesproken tekst je lezer(s) of luisteraar(s) wilt overtuigen, moet je een duidelijke mening formuleren en daarbij passende, logische argumenten geven.
Je mening en je argumenten kondig je aan met signaalwoorden uit het theorieblokje aan het begin van deze paragraaf. Als je meer argumenten gebruikt, maak je dat duidelijk met signaalwoorden voor een opsommend verband ( zie blz. 10 § 2).

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat je zojuist hebt gelezen?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 13 - Slide

Aan de slag

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten.
Zet het iedere keer zo in je schrift:
paragraaf-§---bladzijde-blz.---opdracht-opdr.

Staat er: omcirkel, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 16 - Slide

Gebruik de theorie van blz. 25 §3 bij het maken van de opdrachten. 

Maken:  Cursus 1  Lezen     §4 blz. 25

opdr. 1 t/m 5 individueel
opdr. 6  en 10 in tweetallen op fluistertoon 
(is je klasgenoot nog niet klaar, begin dan vast met opdr. 7 en 8)
opdr. 9 in drietallen op fluistertoon


 




Slide 17 - Slide