Les 25 oktober: zelfstandig oefenen

Zelfstandig oefenen
Practice the grammar, stones & vocabulary
Read carefully what you have to do
1 / 48
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zelfstandig oefenen
Practice the grammar, stones & vocabulary
Read carefully what you have to do

Slide 1 - Slide

Translate to Dutch:
audience

Slide 2 - Open question

Translate to Dutch:
exhibition

Slide 3 - Open question

Translate to Dutch:
recommend

Slide 4 - Open question

Translate to Dutch:
transform

Slide 5 - Open question

Translate the sentence to English:
Zou je in november naar een concert willen gaan?

Slide 6 - Open question

Translate the sentence to English:
Wat zijn je plannen voor morgen?

Slide 7 - Open question

I enjoyed all the rides at the .............
A
comedy show
B
fairground
C
exhibition
D
office building

Slide 8 - Quiz

My dad works in that in that huge ..........
A
office building
B
exhibition
C
fairground
D
portable

Slide 9 - Quiz

My niece likes to .......... as Elsa from Frozen.
A
check out
B
look at
C
dress up
D
watch out

Slide 10 - Quiz

Future tense (toekomende tijd)
  • Schrijf de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes
  • gebruik grammaticaregel voor 'will' of 'going to' 

Slide 11 - Slide

I promise, We ......... on time at the party.
(be)
A
will be
B
are going to be

Slide 12 - Quiz

Jesse ............ to Australia on the 10th of November.
(fly)
A
will fly
B
is going to fly

Slide 13 - Quiz

My sister and I .............. grandma on saturday.
(visit)
A
will visit
B
are going to visit

Slide 14 - Quiz

The waiter ............... some drinks for us.
(visit)
A
will get
B
is going to get

Slide 15 - Quiz

Look at those clouds, it ........... soon.
(rain)
A
will rain
B
is going to rain

Slide 16 - Quiz

Tom is not here but he ........... you back later. (call)

Slide 17 - Open question

My mom and dad ................... to London next week. (travel)

Slide 18 - Open question

Word order
  • Wie  -   doet  -  wat  -   waar -  wanneer
  • Zet de volgende zinnen in de juist volgorde.
  • Niet vergeten om hoofdletter en punt te gebruiken.

Slide 19 - Slide

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 20 - Drag question

Choose the sentence with the correct word order.
A
My sister got married last year.
B
my sister got Last year married.
C
My sister last year got married.

Slide 21 - Quiz

Choose the sentence with the correct word order.
Billy / to his friend / five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend.

Slide 22 - Quiz

enjoys / swimming / in our pool / in the morning / she


Slide 23 - Open question

drink/ have / a cup of tea / they / at the hotel / in the afternoon

Slide 24 - Open question

Hulpwerkwoorden: should, must & have to
  • Kies de juiste antwoorden voor de volgende oefening
  • Eerst goed de zin lezen en begrijpen

Slide 25 - Slide

Sarah ................ study for the test.
A
should
B
must
C
have to

Slide 26 - Quiz

That restaurant was terrible, you .......... go to that restaurant.
A
shouldn't
B
mustn't
C
don't have to

Slide 27 - Quiz

We ............ to wear a school uniform.
A
should
B
must
C
have to

Slide 28 - Quiz

He ............ wear special goggles for work.
A
should
B
must
C
have to

Slide 29 - Quiz

Voorzetsels van tijd & voorzetsels van beweging
  • Kies de juiste antwoorden voor de volgende oefening
  • Eerst goed de zin lezen en begrijpen

Slide 30 - Slide

Voorzetsels van tijd
'On' gebruik je bij:
A
maanden en jaartallen
B
dagdelen en seizoenen
C
data en dagen
D
kloktijden en vaste uitdrukkingen

Slide 31 - Quiz

Voorzetsel van tijd.
'At' gebruik je bij:
A
kloktijden en vaste uitdrukkingen
B
dagdelen, seizoenen
C
maanden en jaartallen
D
data en dagen

Slide 32 - Quiz

Voorzetsel van tijd.
'In' gebruik je bij:
A
kloktijden en vaste uitdrukkingen
B
maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen
C
wanneer je wilt
D
data en dagen

Slide 33 - Quiz

Vul het goede voorzetsel van tijd in:
He plays football ........ Saturday.
A
on
B
in
C
at

Slide 34 - Quiz

Vul het goede voorzetsel van tijd in:
(2 mogelijke antwoorden)
I have hockey practice ........... the weekend.
A
on
B
in
C
at

Slide 35 - Quiz

Vul het goede voorzetsel van tijd in:
I left my keys .......... the table
A
on
B
in
C
at

Slide 36 - Quiz

Vul het goede voorzetsel van tijd in:
Janice bought her first guitar ... December
A
on
B
in
C
at

Slide 37 - Quiz

Vul het goede voorzetsel van tijd in:

It's usually very hot ........ the summer.
A
on
B
in
C
at

Slide 38 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel van tijd in:
His birthday is ............... Monday.
A
on
B
at
C
in

Slide 39 - Quiz

Voorzetsels van tijd
The concert starts ......... 11 o'clock.
A
on
B
in
C
at

Slide 40 - Quiz

Voorzetsel van tijd
They won an award .......... 2018
A
at
B
on
C
i n

Slide 41 - Quiz

Kies de juiste voorzetsel van beweging.

They walk ____ (in) the room.
A
out of
B
over
C
into
D
around

Slide 42 - Quiz

Kies de juiste voorzetsel van beweging.

She takes the book ____(van) the shelf.
A
off
B
down
C
up
D
on

Slide 43 - Quiz

Kies de juiste voorzetsel van beweging.

They ride ............ the bridge. (naar de overkant)
A
over
B
in
C
through
D
across

Slide 44 - Quiz

Kies de juiste voorzetsel van beweging.

He is riding ______ the forest. (door)
A
over
B
through
C
up
D
down

Slide 45 - Quiz

Kies de juiste voorzetsel van beweging.

The rocks are coming ______them. (naar hun toe)
A
towards
B
over
C
on
D
through

Slide 46 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel van beweging in:
Just cycle ........... this road. (langs)
A
across
B
through
C
down
D
along

Slide 47 - Quiz

Wat denk je, heb je geleerd en goed geoefend?
😒🙁😐🙂😃

Slide 48 - Poll