Lezen 3: Tekst Ludieke actie om serieus probleem

- Lezen
- Aan de slag met de tekst 'Ludieke 
  actie om serieus probleem' 
- Klassikaal nabespreken
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

- Lezen
- Aan de slag met de tekst 'Ludieke 
  actie om serieus probleem' 
- Klassikaal nabespreken

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat wil de schrijver met deze tekst bereiken
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Amuseren

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Om welk tekstdoel
gaat het hier?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Instrueren

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Om welk tekstdoel
gaat het hier?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Om welk tekstdoel
gaat het hier?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 9 - Quiz

Zinsverbanden

Slide 10 - Slide

Alinea's, signaalwoorden
en tekstverbanden

Slide 11 - Slide

Wat leest prettiger?

Ik ga elke zondag wielrennen. Met harde wind fiets ik niet.
Of:
Ik ga elke zondag wielrennen, behalve als het hard waait.



Slide 12 - Slide

Standpunt en argument

Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de Nederlandse geschiedenis,

want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.


standpunt
signaalwoord
argument
argument

Slide 13 - Slide

Signaalwoorden
Een voorbeeld kun je aankondigen met een signaalwoord:
bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan, zo, neem nou, ...



Slide 14 - Slide

Herkennen van verbanden
Je herkent verbanden door de signaalwoorden. Elk verband heeft zijn eigen signaalwoorden.

Deze kan je vinden in de theorie en deze MOET je uit je hoofd leren

Slide 15 - Slide

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet!
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.
Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD!

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! 
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

 

Slide 16 - Slide

Volgorde in tijd
Gebeurtenissen kunnen in een volgorde van tijd staan.

Eerst gaat John naar de groenteboer, daarna gaat hij naar de bakker en tot slot naar de slager.

In dit voorbeeld weet je dankzij de signaalwoorden eerst, daarna en tot slot in welke volgorde iemand iets heeft gedaan.

Signaalwoorden tijd:
Voordat, vroeger, eerst, eerder, nadat, daarna, later, wanneer, intussen, tegelijkertijd, tijdens…




Slide 17 - Slide

Tegenstelling
Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde beweerd.

Deze leren tas is klein, maar je kunt er best veel in meenemen.

In dit voorbeeld weet je dankzij het signaalwoord maar dat er een tegenstelling in deze zin staat. “Leren tas is klein” is het tegenovergestelde van het best veel meenemen.

Signaalwoorden tegenstelling:
Maar, echter, toch, daarentegen, hoewel, desondanks, aan de ene kant, enerzijds, anderzijds, hoewel, integendeel, behalve…






Slide 18 - Slide

Argument
Een uitspraak wordt bij deze signaalwoorden ondersteund met een argument. Een argument kan een reden of een voorbeeld zijn.


  • Ik zou graag Portugees willen leren spreken, want het is een wereldtaal die door ongeveer  215 miljoen mensen in verschillende landen wordt gesproken.
  • Omdat mijn opa en oma een grote, witte kat hebben, wil ik ook zo’n zelfde kat.


Signaalwoorden argument:
Want, omdat, daarom, zoals, bijvoorbeeld, net als…





Slide 19 - Slide

Opsomming
Na een uitspraak worden verschillende dingen achter elkaar genoemd.


Je kunt beter niet gaan roken. Ten eerste is het slecht voor de gezondheid, daarnaast stinkt het en het kost veel geld.

In dit voorbeeld weet je dankzij de signaalwoorden Ten eerste ,daarnaast, en geven aan hoe slecht roken is. Ze horen dus bij elkaar. Dit is een voorbeeld van een opsomming in meerdere zinnen.

Signaalwoorden opsomming:
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, daarnaast, dan, en verder, ook, bovendien, ten slotte




Slide 20 - Slide

Wat voor soort signaalwoord is dit?

Slide 21 - Slide

bovendien
A
opsomming
B
C
tijd
D
tegenstelling

Slide 22 - Quiz

toch
A
opsomming
B
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 23 - Quiz

zoals
A
opsomming
B
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 24 - Quiz

maar
A
opsomming
B
vergelijking
C
tegenstelling
D
conclusie

Slide 25 - Quiz

omdat
A
oorzaak/gevolg
B
reden
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 26 - Quiz

enerzijds...anderzijds
A
toelichting
B
tegenstelling
C
opsomming
D
samenvatting

Slide 27 - Quiz

daarnaast
A
oorzaak/gevolg
B
tijd
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 28 - Quiz

kortom
A
toelichting
B
tegenstelling
C
opsomming
D
samenvatting

Slide 29 - Quiz

daarna
A
oorzaak/gevolg
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 30 - Quiz

onder andere
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld (toelichting)

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide