This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
De Oude Grieken
Slide 1 - Slide
Bij welke bestuursvorm past de volgende uitspraak:
‘Laat alles maar aan ons over. Wij hebben er verstand van en de tijd en het geld voor.’
A
Democratie
B
Monarchie
C
Tirannie
D
Oligarchie
Slide 2 - Quiz
Bij welke bestuursvorm past de volgende uitspraak:
'Ik heb hier de macht gegrepen. Ik ben de baas, maar veel burgers steunen mij.’
A
Democratie
B
Monarchie
C
Tirannie
D
Oligarchie
Slide 3 - Quiz
Wat gebeurde er precies, wanneer er in het democratische Athene het ostracisme werd toegepast?
A
Over een belangrijk onderwerp werd bij handopsteken gestemd
B
Er werd een ijzeren discipline opgelegd aan het volk
C
Het besluit viel om ten oorlog te trekken
D
Iemand die gevaarlijk werd geacht, werd voor tien jaar verbannen
Slide 4 - Quiz
De Grieken voelden zich één volk. Dat kwam echter beslist niet door
A
de gemeenschappelijke taal
B
Homerus’ heldendichten
C
staatkundige stabiliteit
D
dezelfde godsdienst
Slide 5 - Quiz
Bij welke bestuursvorm past de volgende uitspraak:
'Ik heb hier de macht gegrepen. Ik ben de baas, maar veel burgers steunen mij.’
A
Democratie
B
Monarchie
C
Tirannie
D
Oligarchie
Slide 6 - Quiz
Tirannie
Democratie
Monarchie
Aristocratie
Slide 7 - Drag question
Hoe kun je er volgens Sokrates achter komen wat goed en slecht is?
A
Het opzoeken in boeken
B
Experimenteren
C
Het aan de goden vragen
D
Zelf denken en (jezelf) vragen blijven stellen
Slide 8 - Quiz
Welke filosofen legden de basis voor wiskunde en geneeskunde?
A
Pythagoras en Hippopotamus
B
Python en Hippocrates
C
Pythagoras en Hippocrates
D
Hippagoras en Pythocrates
Slide 9 - Quiz
Athene was een directe democratie. Leg uit wat een directe democratie is.
Slide 10 - Open question
Waarin verschilden Athene en Sparta? Kies er 2
A
Athene was democratisch, Sparta niet
B
In Athene hadden meisjes meer vrijheid
C
Sparta was niet op de zee georiënteerd
D
Atheense soldaten waren minder goed bewapend
Slide 11 - Quiz
Wat was het bestaansmiddel van de Grieken?
A
Landbouw
B
Handel
C
Beide
Slide 12 - Quiz
Een polis is ...
A
Een stadstaat
B
Een Grieks dorp
C
Een stadstaat met het omliggende platteland
D
Glashelder.
Slide 13 - Quiz
In welke Griekse stadstaat ontstond democratie?
A
Sparta
B
Athene
Slide 14 - Quiz
De oude Grieken woonden in stadstaten. Welke zin over de Griekse stadstaat is niet juist?
A
Een stadstaat is een stad met omliggend gebied.
B
Een stadstaat was de belangrijkste stad in een staat.
C
Grieken noemden een
stadstaat een polis.
D
Iedere stadstaat had zijn eigen wetten.
Slide 15 - Quiz
Welk begrip wordt door de volgende omschreven?
⇒stadsstaat – eigen regels – Athene – burgers
Slide 16 - Open question
Wat bedoelen we met kolonisatie?
A
Het stichten van kolonies overzee.
B
Het organiseren van een expeditie (veldtocht).
C
Het veroveren van een ander land.
D
Het overheersen van een ander volk.
Slide 17 - Quiz
Wat was een reden voor de Grieken om te koloniseren?
A
Het overheersen van
andere volken.
B
Het bevorderen van de eigen
handel (export).
C
Het verlangen om de Griekse cultuur te verspreiden.
D
Het tekort aan vruchtbare grond én overbevolking.
Slide 18 - Quiz
Welke nieuwe bestuursvorm werd in 507 v.C. in Athene ingevoerd?
A
Tirannie
B
Monarchie
C
Aristocratie
D
Democratie
Slide 19 - Quiz
Wie van de volgende vier personen had stemrecht in de Atheense volksvergadering?
A
Een adellijke jongen van
zeventien jaar.
B
De vrouw van een generaal.
C
Een lage ambtenaar.
D
Een rijke buitenlandse koopman
Slide 20 - Quiz
Welke zin over Sparta is niet juist?
A
Spartaanse mannen werden op harde wijze opgeleid tot
dappere soldaten
B
Spartanen heersten over de inwoners van de onderworpen stadstaten.
C
In Sparta bestond de derde sociale groep uit de rechteloze overwonnenen.
D
Vrouwen in Sparta hadden meer rechten dan de vrouwen in Athene.
Slide 21 - Quiz
Een filosoof is iemand die ....
A
die onderzoekt hoe de natuur in elkaar zit.
B
die de wereld probeert te begrijpen zonder godenverhalen
C
die in wetenschap en godsdienst geïnteresseerd is.
D
verhalen vertelt over goden en mensen
Slide 22 - Quiz
'De Griekse held Herakles, slim én erg sterk, is vooral beroemd geworden door de 12 werken (opdrachten) die hij moest uitvoeren als straf voor het doden van zijn eigen kinderen. Zo verslaat hij o.a. de leeuw van Nemea én een negenkoppige giftige waterslang (hydra). ' Welk begrip past bij dit verhaal?
A
Mythe
B
Legende
C
sage
D
fabel
Slide 23 - Quiz
In de Griekse wereld was er sprake van een culture eenheid: de Grieken voelden zich één volk. Wat deelden de Grieken niet met elkaar?
A
Het (letter)schrift
B
De taal
C
De goden
D
Het bestuur
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Slide
Hoe heet de burchtheuvel van Athene?
Slide 26 - Open question
De Grieken leefden in allemaal kleine staten. Hoe noemen we zo'n Griekse stadstaat?
A
Politicos
B
Polis
C
Politiestaat
D
Poleis
Slide 27 - Quiz
Slide 28 - Slide
Wie behoorden tot de burgers van Athene?
A
alle vrije mannen en vrouwen die in Athene geboren waren
B
alle vrije mannen en buitenlanders die viijf jaar in Athene woonden
C
alle mannen van 18 jaar en ouder
D
alle vrije mannen die in Athene geboren waren
Slide 29 - Quiz
In veel steden in Griekenland bestuurde een groepje rijke mannen het land. Hoe noemen we het bestuur van een klein groepje rijke mannen die zichzelf het beste vindt?
A
Democratie
B
Aristocratie
C
Monarchie
D
Tirannie
Slide 30 - Quiz
Iedereen die geen Grieks sprak noemden de Grieken?