regelmatige werkwoorden in de t.t. met stam op -d of -t

regelmatige werkwoorden in de t.t. met stam op -d of -t
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

Items in this lesson

regelmatige werkwoorden in de t.t. met stam op -d of -t

Slide 1 - Slide

Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
het hele werkwoord + t
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord
D
het hele werkwoord -en of -n

Slide 2 - Quiz

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord
A
Partytent
B
feesttenten
C
circustent
D
feestenten

Slide 3 - Quiz

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
stam + st
stam + e
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en

Slide 4 - Drag question

Ich ...... einen Brief (schreiben)
A
schreib
B
schreibe
C
schreibt
D
schreiben

Slide 5 - Quiz

....... Susanne auch ins Kino? (gehen)
A
gehe
B
gehst
C
geht
D
gehen

Slide 6 - Quiz

Peter und Tom ...... jeden Samstag Sport. (machen)
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 7 - Quiz

Siehst du das Kind? Es ... seine Eltern. [suchen]

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

Seit wann ... du?
A
reitet
B
reitest

Slide 10 - Quiz

Warum ... er nicht?
A
antwortet
B
antwortest

Slide 11 - Quiz

Tim und Laura ... nicht mehr mit mir.
A
reden
B
redet

Slide 12 - Quiz

( reden )
... du gern über Geld?

Slide 13 - Open question

( antworten )
Ich ... immer schnell im Chat.

Slide 14 - Open question

reiten
Meine Schwester ... ein braunes Pony.

Slide 15 - Open question

vinden
Wie ... du den neuen Supermarkt?

Slide 16 - Open question

werken
Mein Freund ... in einem Kleidergeschäft.

Slide 17 - Open question