1G herhaling

Guten Morgen 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Guten Morgen 

Slide 1 - Slide

Planning

Herhaling van Schritt 9 t/m 16

woordjes/zinnen
+
Grammatica

Slide 2 - Slide

"Das kostet 13,09 euro"
Schrijf het prijs in woorden

Slide 3 - Open question

"Eine Flasche Cola kostet 2,21 Euro"
Schrijf het prijs in woorden

Slide 4 - Open question

haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 5 - Drag question

het werkwoord sein  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 6 - Drag question

het werkwoord wohnen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohne
wohnst
wohnt
wohnen
wohnt
wohnen

Slide 7 - Drag question

Kan ik u helpen?
Vertaal de zin naar het Duits

Slide 8 - Open question

Hoeveel kosten de blikjes cola?
Vertaal de zin naar het Duits

Slide 9 - Open question

Welches Obst ist im Angebot?
Vertaal de zin naar het Nederlands

Slide 10 - Open question

Wel lidwoord hebben maanden
Bijvoorbeeld: ...... Januar
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

Lidwoorden

"Der" is een ............ lidwoord
"Die" is een .............. lidwoord
"Das" is een ............... lidwoord

Slide 12 - Slide

Bepaalde + onbepaalde lidwoorden

Slide 13 - Slide

Wat is het bepaalde lidwoord bij:
... Lehrer
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quiz

wat is het bepaald lidwoord als een zelfstandig naamwoord onzijdig is?
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

Voor welk woord gebruik je het bepaald lidwoord die?
A
Frau
B
Brief
C
Pferd
D
Buch

Slide 16 - Quiz

wat is het bepaald lidwoord als een zelfstandig naamwoord in meervoud staat?
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

Voor welk woord gebruik je het bepaald lidwoord der?
A
Katze
B
Mann
C
Haus
D
Kind

Slide 18 - Quiz

die "Banane" = de banaan
welk onbepaald lidwoord past voor "Banane"
A
ein
B
eine
C
einen
D
kein

Slide 19 - Quiz

das "Brötchen" = het broodje
welk onbepaald lidwoord past voor "Brötchen"
A
ein
B
eine
C
einen
D
kein

Slide 20 - Quiz

der "Apfel" = de appel
welk onbepaald lidwoord past voor "Apfel"
A
ein
B
eine
C
einen
D
kein

Slide 21 - Quiz

Wat is het verschil tussen:
Der Bruder - Die Brüder

Slide 22 - Open question

De broers en zussen
A
Die Schwester
B
Die Eltern
C
die Geschwister
D
Die Großeltern

Slide 23 - Quiz

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
rosa
braun

Slide 24 - Drag question

Vraagwoorden

Slide 25 - Mind map

Vraagwoorden: welk woord past in de zin?

... wohnst du?

A
Wer
B
Wo
C
Wie
D
Wie lange

Slide 26 - Quiz

Vraagwoorden: welk woord past in de zin?

... möchten Sie trinken?
A
Wie
B
Wer
C
Was
D
Warum

Slide 27 - Quiz

Verbind de Nederlandse en Duitse vraagwoorden met elkaar
wie
wo
wer
was
wann
hoe
waar
wie
wat
wanneer

Slide 28 - Drag question

Verbind de Nederlandse en Duitse vraagwoorden met elkaar
wohin
woher
warum
welche
wie viel
waarheen
waarvandaan
waarom
welk/welke
hoeveel

Slide 29 - Drag question

Wat vind je nog lastig?
A
vraagwoorden
B
hoofdletters
C
persoonlijke vnw
D
werkwoord haben

Slide 30 - Quiz