BTZ 11 maart

Programma
Huiswerkopdrachten: spelling en oefenexamen
Uitleg examen spreken en gesprekken en beoordeling daarvan
Studiemeter: verder werken aan openstaande opdrachten
Inschrijven in schema examenmomenten
1 / 18
next
Slide 1: Slide
MBO

This lesson contains 18 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Programma
Huiswerkopdrachten: spelling en oefenexamen
Uitleg examen spreken en gesprekken en beoordeling daarvan
Studiemeter: verder werken aan openstaande opdrachten
Inschrijven in schema examenmomenten

Slide 1 - Slide

Het examen Spreken
  • Je houdt een betoog/presentatie over een stelling
  • Duur: minimaal 4minuten, maximaal 6 minuten. Korter dan 4 minuten? Dan mogen we het niet beoordelen
  • Tijdens het examen alleen steekwoorden bij de hand 
  • PowerPoint ter ondersteuning is aan te raden!

Slide 2 - Slide

Wat weet je over een betoog?

Slide 3 - Mind map

Betoog
Doel = publiek overtuigen van je standpunt

  • standpunt = mening over onderwerp of vraagstuk
  • je onderbouwt je standpunt met argumenten




Slide 4 - Slide

Voorbeeld
Stelling: Alcoholreclame moet verboden worden

  • standpunt: voor de stelling
  • argument: het is reclame voor iets ongezonds


Slide 5 - Slide

Stelling: Alcoholreclame moet verboden worden
Argument: Het is reclame voor iets ongezonds
Uitleg: Reclame heeft als doel mensen meer van een product te laten kopen. Van alcoholreclame krijg je dus zin om bijvoorbeeld wijn te drinken. Dat is erg, want alcohol is slecht voor je gezondheid.
Voorbeeld: Stel: in een reclame heb je de laatste tijd vaak Jillz voorbij zien komen. Daardoor denk je nu eerder aan Jillz en ben je sneller geneigd om dat te kopen. Je kiest dus eerder voor een ongezonde optie.
 

Slide 6 - Slide

Opbouw betoog
Je betoog moet een heldere structuur bevatten. Dit kun je doen door je betoog in 3 onderdelen op te bouwen:
  • kop
  • romp
  • staart

Slide 7 - Slide

Kop (inleiding)
  • Aandacht publiek trekken (citaat, anekdote, actualiteit)
  • Introductie van jezelf
  • Geef aan waar je presentatie over gaat
  • Noem je gekozen stelling

Slide 8 - Slide

Romp (middenstuk)
  • Leg uit waarom je deze stelling gekozen hebt
  • Geef je standpunt (voor of tegen de stelling)
  • Minimaal 2 argumenten voor je standpunt + onderbouwing + voorbeeld
  • Geef een advies of verwachting van de toekomst 

Slide 9 - Slide

Staart (slot)
  • Herhaal standpunt + 1 of meerdere argumenten
  • Geef een samenvatting/conclusie
  • Uitsmijter (slotzin)

Slide 10 - Slide

Beoordeling examen Spreken
  • Inhoud
  • Samenhang
  • Afstemming op doel
  • Afstemming op publiek
  • Woordgebruik en woordenschat
  • Vloeiendheid, verstaanbaarheid, grammaticale beheersing

Slide 11 - Slide

1. Inhoud
  • De kandidaat leidt het onderwerp in.
  • De kandidaat benoemt zijn/haar standpunt.
  • De kandidaat onderbouwt zijn/haar mening met  argumenten.
  • De kandidaat bedenkt een tegenargument
  • De kandidaat trekt tot slot een conclusie.

Slide 12 - Slide

2. Samenhang
  • Maakt gebruik van signaal- en verbindingswoorden om zinnen te verbinden tot een heldere, samenhangende tekst. 

  • Kan, indien nodig, het publiek de opbouw en structuur duidelijk maken en volgt deze ook.

Slide 13 - Slide

3. Doel
Kan tijdens een presentatie verschillende doelen met elkaar verbinden (bijvoorbeeld informeren en overtuigen).

Slide 14 - Slide

4. Publiek
  • Kiest in formele en informele situaties zonder moeite de juiste taalvariant. Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.

  • Kan spontaan afwijken van een voorbereidende tekst en ingaan op belangwekkende punten die vanuit het publiek worden aangedragen.


Slide 15 - Slide

5. Woordgebruik en woordenschat
  • Beschikt over een goede woordenschat.

  • Kan variëren in de formulering.

  • Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor.

Slide 16 - Slide

Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing
  • Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica.

  • Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen voorkomen.

  • Kan langere stukken tekst produceren in een normaal tempo; hoewel er tijdens het zoeken naar patronen en uitdrukkingen, aarzelingen voorkomen, zijn er weinig, overigens niet storende pauzes.

Slide 17 - Slide

Zijn er nog vragen?

Slide 18 - Slide