This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
inleiding, middenstuk, slot
Slide 1 - Slide
Inleiding - middenstuk - slot
Inleiding =
Middenstuk =
Slot =
Slide 2 - Slide
Inleiding, middenstuk, slot
Slide 3 - Slide
INLEIDING
INLEIDING:
A: aandacht van de lezer trekken;
voorbeeld / anekdote;
geschiedenis;
actualiteit;
B: onderwerp introduceren;
een vraag stellen.
Slide 4 - Slide
Inleiding
Doel:
Aandacht trekken
Nieuwsgierig maken
Onderwerp introduceren
Hoe:
De aanleiding
Voorbeeld
Anekdote
Vraag
Tip!
Begin je inleiding met een 'Er was eens...'
Bijvoorbeeld:
Afgelopen vrijdag...
In de verre toekomst...
Tijdens...
Slide 5 - Slide
Functies van de inleiding
Inleiding
Onderwerp van de tekst introduceren.
Aandacht trekken.
Slide 6 - Slide
De inleiding.
De inleiding trekt de aandacht van de lezer met behulp van:
De actualiteit
De geschiedenis
Een anekdote
Een voorbeeld
Het belang voor de lezer
-
Slide 7 - Slide
Wat moet je kennen voor de toets?
Samenvatten Zins- en alineaverbanden (8)
Verbindingsmanieren tussen alinea's
Slide 8 - Slide
Begrippen lezen/tekstbegrip:
Alineaverbanden - verbindingsmanieren: Alineaverbanden en verbingsmanieren zorgen voor een logische volgorde en geven structuur aan een tekst.
Er zijn vier manieren waarop dat verband kan worden aangegeven: - het gebruik van signaalwoorden - herhaling - overgangszinnen met een verwijzing - aankondigende zinnen
Slide 9 - Slide
belangrijke begrippen bij leesvaardigheid
onderwerp, deelonderwerp
hoofdgedachte
kernzin
opbouw tekst: inleiding, middenstuk, slot
opbouw alinea: kernzin + voorbeeld/toelichting
tekstdoel, tekstsoort, tekstvorm
manieren om een tekst in te leiden
manieren om een tekst af te sluiten
objectief, subjectief
mening, argument en tegenargument
verwijswoorden
hoofd- en bijzaken
signaalwoorden
zins- en alineaverbanden
verbindingsmanieren tussen alinea's
Slide 10 - Slide
welke signaalwoorden horen bij het alineaverband Uitspraak- voorbeeld?
A
Bijvoorbeeld
B
Ten eerste, ten tweede
C
Anderzijds, daarentegen
D
Verder
Slide 11 - Quiz
Bij welk alineaverband hoort het signaalwoord 'maar'?
A
Uitspraak-voorbeeld
B
uitspraak - tegenstelling
C
uitspraak - reden
D
oorzaak - gevolg
Slide 12 - Quiz
Welk alineaverband geeft het signaalwoord "maar" aan?