Herhalingsles H2 krachten en H4 kracht en beweging
Herhaling H2 en H4
Krachten
Kracht en beweging
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Herhaling H2 en H4
Krachten
Kracht en beweging
Slide 1 - Slide
Leerdoelen H2
Voor de toets kan je:
Zwaartekracht berekenen
Veerconstante uitleggen en berekenen
Krachtenschaal
Voortstuwen en tegenwerken
Slide 2 - Slide
Zwaartekracht berekenen
Fz = m x g
Fz = zwaartekracht in N
m = massa in kg
g = valversnelling -> op aarde 9,8 m/s2
Slide 3 - Slide
Je heb een massa van 5 kg. Bereken de zwaartekracht op aarde.
A
0,5 N
B
5 N
C
49 N
D
4,9 N
Slide 4 - Quiz
Je hebt een massa van 60 g. Bereken de zwaartekracht.
A
588 N
B
58,8 N
C
5,88 N
D
0,588 N
Slide 5 - Quiz
Op een voorwerp werkt een zwaartekracht van 500 N. Bereken de massa.
A
51 g
B
0,02 g
C
0,02 kg
D
51 kg
Slide 6 - Quiz
Veer en massa
De uitrekking van een veer is afhankelijk van de kracht die wordt uitgeoefend op de veer.
Slide 7 - Slide
Veerconstante
De hoeveelheid kracht die nodig is om een veer 1 cm of 1 meter uit te rekken.
Een constante waarde, afhankelijk van het materiaal
C=uF
Slide 8 - Slide
Veerconstante
Hoe groter de veerconstante des te stugger de veer.
Slide 9 - Slide
Een veertje van 10 cm lang wordt uitgerekt met een kracht van 8N . De veerconstante 2 N/cm. Hoe ver rekt de veer uit?
A
4 cm
B
14 cm
C
16 cm
D
20 cm
Slide 10 - Quiz
Welke veer heeft de grootste veerconstante?
A
C
B
D
Slide 11 - Quiz
Welke veer is het stugst?
A
C
B
D
Slide 12 - Quiz
Kracht
Krachtenpijl of vector
Slide 13 - Slide
krachtenschaal
In een krachtentekening wordt een krachtenschaal gebruikt. Deze geeft aan hoe groot de kracht is van een vector van 1 cm.
Bijvoorbeeld: 1 cm ≙ 500 N iedere cm stelt een kracht voor van 500 N
Slide 14 - Slide
Herkennen van een kracht
Waar kan je aan herkennen dat er een kracht werkt?
verandering van vorm (elastisch en plastisch)
verandering van beweging (langzamer of sneller)
verandering van richting
Slide 15 - Slide
Resultante kracht
Slide 16 - Slide
Je trekt een slee vooruit met een kracht van 50 N. De slee beweegt met een constante snelheid. Wat is de weerstand van de slee?
A
kan je niet weten
B
50 N
C
0 N
D
minder dan 50 N
Slide 17 - Quiz
Als de voortstuwende kracht kleiner is dan de tegenwerkende kracht is de beweging:
A
Constant
B
Versneld
C
Vertraagd
D
Achteruit
Slide 18 - Quiz
Als de voortstuwende kracht gelijk is aan alle tegenwerkende krachten welke beweging voert het voorwerp dan uit.
A
Versneld
B
Vertraagd
C
Eenparig
Slide 19 - Quiz
Zie het (v,t) diagram van een autorit in de afbeelding. Tussen 0 en 2 s is de resulterende kracht...
A
meewerkend
B
tegenwerkend
C
gelijk aan nul
D
Is op basis van de informatie niet te zeggen
Slide 20 - Quiz
Zie het (v,t) diagram van een autorit in de afbeelding. Tussen 2 en 4 s is de resulterende kracht...
A
meewerkend
B
tegenwerkend
C
gelijk aan nul
D
Is op basis van de informatie niet te zeggen
Slide 21 - Quiz
Leerdoelen H5
Voor de toets kan je:
De snelheid in km/h en m/s omrekenen
De formule vgem = Δs / Δt gebruiken
De formule a = Δv / Δt gebruiken
De formule F = m x a gebruiken
Uitleggen wat reactietijd en stopafstand is
De afstand uit een v,t-diagram bepalen
Slide 22 - Slide
Omrekenen m/s naar km/h
Slide 23 - Slide
Johan fietst met een snelheid van 5,5 m/s, hoeveel km/h is dat?
A
19,8
B
5,5
C
1,53
D
55
Slide 24 - Quiz
Gemiddelde snelheid
de gemiddelde snelheid is de snelheid gedurende een bepaalde periode.
vgem=ΔtΔs
Slide 25 - Slide
Ik fiets met 15 km/h naar school, daar doe ik een een over. Hoeveel km moet ik fietsen?
A
5 km
B
15 km
C
30 km
D
1,5 km
Slide 26 - Quiz
Formule versnelling
Slide 27 - Slide
Luca trekt op zijn scooter op van 20 km/h naar 30 km/h in 10 s. Bereken zijn versnelling.
A
1 m/s2
B
0,27 m/s2
C
3,6 m/s2
Slide 28 - Quiz
Bereken de versnelling voor a, b, c en d
Slide 29 - Open question
Tweede wet van Newton
F = m x a
F = kracht
m = massa
a = versnelling
Slide 30 - Slide
Een fietser met een massa van 85 kg trekt op met een versnelling van 2 m/s2. Bereken de resultante kracht waarmee de fietser vooruit gaat.
A
170 N
B
1666 N
C
42,5 N
Slide 31 - Quiz
Een fietser met een massa van 85 kg trekt op met een versnelling van 2 m/s2. Er is een rolweerstand van 50 N. Bereken de kracht die de fietser moet leveren.
A
120 N
B
170 N
C
220 N
D
240 N
Slide 32 - Quiz
Stopafstand en afstand
stopafstand = reactie-afstand + remweg
Afstand kun je bepalen door de oppervlakte onder
een v,t,-grafiek te bepalen.
Slide 33 - Slide
Jaro rijdt op zijn scooter. Hij is moe, waardoor zijn reactietijd langer is dan normaal. Wat gebeurt er dan met de reactieafstand, de remweg en de stopafstand?
A
De reactieafstand en de remweg worden langer; de stopafstand blijft gelijk.
B
De reactieafstand en de stopafstand worden langer; de remweg blijft gelijk.
C
De reactieafstand wordt langer; de remweg en de stopafstand blijven gelijk.
D
De remweg en de stopafstand worden langer; de reactieafstand blijft gelijk.
Slide 34 - Quiz
Hoeveel afstand legt het voertuig af in de eerste 4 seconden