1. Vraag waarom: reden / wat: specifiek
2. waar/niet waar: antwoord moet volledig kloppen
3. Welke bewering/uitspraak/duidelijk maken/wat vertelt: kern
4. Open vraag: altijd Nederlands
5. Gatentekst: zorg dat je de woorden kent of vertaalt. Lees de zin met je ingevulde antwoord nog eens na
6. Schrijf de 2 woorden op/citeer: altijd Duits. Niet meer of minder woorden