DicteeJan heeft een _____ en verkoopt heerlijke _____. Het was _____ druk in zijn kleine winkel, vooral omdat hij vers _____ serveerde bij de pannenkoeken. Terwijl Jan de bestelling klaarmaakte, zag hij iemand met een _____ op de straat staan. Hij dacht dat het een _____ was, maar het bleek gewoon een klant te zijn.
Op de menukaart stond ook _____ en _____, maar de meeste mensen bestelden de pannenkoeken. Jan gooide de lege blikjes in de _____ naast zijn _____. Plotseling las hij in de krant over een _____ die te maken had met een slechte _____ voor basisschoolkinderen. De _____ van de klok tikte langzaam verder terwijl hij het artikel doorlas.
Jan had altijd al een interesse in de _____ of _____, maar vandaag dacht hij meer aan zijn hobby, het maken van een _____ met garen. Hij had hier ooit een _____ voor gekocht en ging voor de winkel hier mee werken. Terwijl hij de straat uitkeek, zag hij de _____ vol met _____ langs de stoep. Een _____ liep snel voorbij, maar Jan had niets in zijn zakken.