- Nakijken OT en Sp. H3
- Uitleg SE 1
- Instaptoets - voorkennis testen
- Uitleg lw, znw, bnw en ww
This lesson contains 17 slides, with text slides.
- Nakijken OT en Sp. H3
- Uitleg SE 1
- Instaptoets - voorkennis testen
- Uitleg lw, znw, bnw en ww
- Je kijkt je opdrachten van Spelling en Over taal H3 na.
SE 1 (woordsoortbenoeming):
- Je weet wat er van je wordt verwacht op deel 2 van SE1.
- Je bepaalt jouw voorkennis wat betreft woordsoortbenoeming.
- Je herhaalt de volgende woordsoorten:
1 Lidwoord (lw)
2 Zelfstandig naamwoord (znw)
3 Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
4 Werkwoord (ww)
- Spelling H3: 2 - 7
- Over taal H3: 1 - 6
SE 1 bestaat uit twee toetsen:
- deel 1 : zinsontleding en samengestelde zinnen (dec.)
- deel 2: woordsoortbenoeming en werkwoordtijden (maart)
Beide toetsen tellen mee op je SE-lijst en op je rapport (weging 25).
- Je hebt elke les het boekje van de zinsontleding bij je. (-1)
- Je leert de theorie van de zinsontleding elke les. (-0,5)
- Je maakt je huiswerk, kijkt actief na en verbetert waar nodig (check aan het einde).
Je docent houdt je huiswerkhouding bij.
Bovenstaande items tellen mee in de voorbereidende s.o.
- De, het en een
- Het woord moet voor een zelfstandig naamwoord (znw) staan of erbij horen.
Bijvoorbeeld:
Ilse liep een rondje over het parcours.
De tafel stond een klein beetje scheef.
(Maar: Het regent pijpenstelen. --> Hier is ‘het’ geen lw, want het hoort niet bij een zelfstandig naamwoord).
Een zelfstandig naamwoord is:
- Mens
- Plant
- Dier
- Ding
- Namen (van mensen, straten, plaatsen, landen, rivieren, bedrijven, merken, etc.)
Je kunt er (m.u.v. de namen) de, het of een voor zetten.
Bijvoorbeeld:
In Gorinchem wordt de Merwede leeggepompt.
Jorin van Dam koopt een blikje Coca-Cola.
Een bijvoeglijk naamwoord is:
- zegt iets over een zelfstandig naamwoord
- staat voor het zelfstandig naamwoord
- staat achter het zelfstandig naamwoord
Bijvoorbeeld:
Het prachtige schilderij hangt aan een rode muur.
Waarom loopt die stille jongen alleen?
Het cadeau was geweldig.
Noteer van de volgende zinnen de lw, zn en bn.
1 Door de snijdende wind kon de blauwe fiets niet blijven staan.
2 Het leesboek speelt zich af in de middeleeuwen.
3 Wij wonen in een nieuwe villa aan de rand van de stad.
Noteer van de volgende zinnen de lw, zn en bn.
Een werkwoord is:
- iets wat je kunt doen of wat kan gebeuren
- je kunt er een ik/hij/wij-rijtje van maken
(= vervoegen)
Bijvoorbeeld:
Over zes weken hoopt zij te bevallen van een meisje.
De dinosaurus is al jaren uitgestorven.
Er zijn twee soorten werkwoorden:
1 Zelfstandig werkwoord (zww)
- Belangrijkste werkwoord in de zin
- Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.
- Heb je meerdere werkwoorden? Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.
2 Hulpwerkwoord (hww)
Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww en zijn alle andere werkwoorden het hww.
- Maak opdracht 1
- Leren lw, znw, bnw, hww en zww