52. Thema 6, week 1, les 2 Werkwoordelijk gezegde

Wat weet jij over het gezegde?
1 / 33
next
Slide 1: Open question
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat weet jij over het gezegde?

Slide 1 - Open question

lesdoel
Ik leer wat het werkwoordelijk gezegde is.

Slide 2 - Slide

Wat is van de volgende woorden het werkwoord?
A
fiets
B
juf
C
ben
D
gezellig

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoord in de zin:
We vergaderen in de vergadering.
A
vergaderen
B
vergadering
C
de
D
we

Slide 4 - Quiz

Vul een werkwoord in op de lege plek:
Hij .... morgen een marathon lopen.

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

De zus van Dick vertrekt naar het buitenland.

Slide 7 - Open question

Aan de wand hangen een paar posters.

Slide 8 - Open question

Gjalt stuurt Boris een mailtje.

Slide 9 - Open question

In dat huis wonen nieuwe mensen.

Slide 10 - Open question

De boot naar Vlieland komt zo.

Slide 11 - Open question

OPDRACHT
In de volgende zinnen bestaat het werkwoordelijk gezegde 
uit meerdere woorden 
(de persoonsvorm + alle andere werkwoorden).

Noteer steeds het werkwoordelijk gezegde.
Zet de persoonsvorm steeds voorop!

Slide 12 - Slide

In het Guinness Book of Records zijn vreemde records opgeschreven.

Slide 13 - Open question

Een man kan bijvoorbeeld 121 T-shirts over elkaar aantrekken.

Slide 14 - Open question

De familie Yang heeft een enorme zeepbel geproduceerd.

Slide 15 - Open question

Een vrouw heeft 30 jaar haar nagels laten groeien.

Slide 16 - Open question

Een jongen kan ballonnen opblazen met zijn neus.

Slide 17 - Open question

Zou jij ook met een records in het Guinness Book of records willen staan?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Wat is het samengesteld werkwoord in deze zin?

Slide 20 - Open question

Wat is het hele werkwoord?

Slide 21 - Open question

Wat is het samengesteld werkwoord in deze zin?

Slide 22 - Open question

Wat is het hele werkwoord?

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
bemoeien
B
bemoeien zich
C
bemoeien zich te veel
D
de directeuren bemoeien

Slide 26 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
hadden verslapen
B
hadden jullie verslapen
C
hadden je verslapen
D
hadden jullie je verslapen

Slide 27 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 28 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 29 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 30 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 31 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 32 - Open question

taal
Thema 6, week 1, les 2

Opgave 2 en 3
20 x plussen



Slide 33 - Slide