Thema 4 Geld TC B1 Deel 1

Thema 4 Geld TC B1 Deel 1
GELD
WOORDENSCHAT OEFENEN
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 5 min

Items in this lesson

Thema 4 Geld TC B1 Deel 1
GELD
WOORDENSCHAT OEFENEN

Slide 1 - Slide

Wat betekent 'aanraden'?
A
iets vergeten
B
iets adviseren
C
iets verbieden
D
iets kopen

Slide 2 - Quiz

Wat betekent accepteren?
A
Iemands mening respecteren
B
Iemand straffen
C
Iets aannemen zoals het is
D
Iets weigeren

Slide 3 - Quiz

Wat betekent 'beperkt'?
A
Zonder beperkingen
B
Niet veel tijd
C
Niet veel ruimte
D
Altijd beschikbaar

Slide 4 - Quiz

Hoe bevestig je een afspraak?
A
Ik weet het niet
B
Ik ben akkoord
C
Ja, ik kom
D
Nee, ik kan niet

Slide 5 - Quiz

Wat betekent een budget?
A
Een plan voor financiële middelen.
B
Een soort lening van de bank.
C
Een spaarrekening voor later.
D
Een geldbedrag voor uitgaven.

Slide 6 - Quiz

Wat betekent 'eenmalig'?
A
Een enkele keer
B
Altijd opnieuw
C
Meerdere keren
D
Slechts één keer

Slide 7 - Quiz

Wat betekent 'inmiddels'?
A
Tegenwoordig
B
Op dit moment
C
Vorige week
D
Nu

Slide 8 - Quiz

Wat is een misverstand?
timer
0:10000
A
Foutieve uitleg van woorden
B
Een duidelijke overeenkomst
C
Een heldere uitleg
D
Verkeerd begrepen informatie

Slide 9 - Quiz

Hoe kun je een misverstand oplossen?
A
Door te zwijgen en af te wachten.
B
Door te vragen om uitleg.
C
Door snel een oordeel te vellen.
D
Door te luisteren naar elkaar.

Slide 10 - Quiz

Wat betekent 'opgelucht'?
A
Je hebt stress verminderd
B
Je voelt je moe
C
Je voelt je beter
D
Je bent blij

Slide 11 - Quiz

Wat betekent schuldig?
A
Iets fout gedaan hebben
B
Blij zijn met iets
C
Niets te maken hebben met anderen
D
Verantwoordelijkheid nemen

Slide 12 - Quiz

Wanneer heb je toegang?
A
Als je buiten staat.
B
Als je niet betaalt.
C
Als je een kaartje hebt.
D
Als je toestemming krijgt.

Slide 13 - Quiz

Hoe voel je je als je verbaasd bent?
A
verrast
B
nieuwsgierig
C
verdrietig
D
geschrokken

Slide 14 - Quiz

Wat is het doel van een verzekering?
A
Meer geld verdienen
B
Zorgen voor meer risico
C
Risico's verminderen
D
Financiële bescherming bij schade

Slide 15 - Quiz

Wat betekent 'verzoek' in het Nederlands?
A
Een soort feest
B
Een vraag om iets te doen
C
Een type voedsel
D
Een verzoek om hulp

Slide 16 - Quiz

Welke zin is een verzoek?
A
Zij komt morgen.
B
Ik ga naar de winkel.
C
Kun je me helpen, alstublieft?
D
Wilt u dit boek lezen?

Slide 17 - Quiz

Wat betekent 'zoals gewoonlijk'?
A
normaal gesproken
B
af en toe
C
soms
D
zoals altijd

Slide 18 - Quiz

Welke zin is correct?
A
Hij komt zoals gewoonlijk op tijd.
B
Zoals gewoonlijk hij komt op tijd.
C
Hij komt gewoonlijk op tijd.
D
Hij komt op tijd zoals gewoonlijk.

Slide 19 - Quiz