Ik slaap zoals flamingo’s staan:
met één been gestrekt, het andere
bij de knie geknakt tegen de onderbuik
als een opgeplooide blindenstok.
Op dit donzen bed, wankel in donkerroze
toen nog uitgestrekt nek aan nek
werden we langzaam twee verstrengelde
worsten, snakkend naar adem.
Flamingo’s veroveren elkaar synchroon
een hoofse paringsdans, minstens twaalf
wimperblikken een monogaam leven lang.
Een steekspel, dat we vooral kennen van televisieprogramma’s.
Eerst waren we nog grijs
nu zijn we bijna piloten
bijna een ode aan vogels.